Bundel De NieuwepsalmberijmingBestel nu

BUNDEL DE NIEUWE PSALMBERIJMING

De Nieuwe Psalmberijming bevat een nieuwe, eigentijdse berijming van alle 150 psalmen op de Geneefse melodieën.

Prijs: € 22,99

(gratis verzending binnen Nederland)

Ga direct naar psalm

Zoek op tekst:

Zoek op gelegenheid:

Schrijf je in voor de nieuwsbrief:

 

Psalm 10

1. Waarom, HEER, blijft U zo op afstand staan,
verbergt U zich, terwijl U helpen kan?
De goddeloze valt de zwakke aan.
Maak hem de dupe van zijn eigen plan.
Hij steelt zich rijk en hij geniet ervan.
Hoogmoedig denkt hij: ‘Wie kan mij wat maken?
Er is geen God, dit zijn mijn eigen zaken!’

2. Wat hij ook doet, het gaat hem voor de wind.
Hij wuift God weg en lacht om iedereen
die zijn gedrag ten hemel schreiend vindt.
Hij rijgt de leugens moeiteloos aaneen.
Hij dreigt met grof geweld en is gemeen.
Langs stille wegen legt hij hinderlagen
om hulpelozen in de val te jagen.

3. Hij houdt zich, door de duisternis omringd,
verscholen in het struikgewas en wacht.
Hij loert, duikt plotseling ineen en springt,
zoals een nietsontziende leeuw op jacht.
Zo vangt hij arme mensen zonder macht.
Hardnekkig sust de wreedaard zijn geweten:
‘God ziet het niet of zal het wel vergeten.’

4. Sta op, HEER, hef uw hand en toon uw kracht.
Vergeet de nood van de misdeelden niet.
Hoe kan het dat de zondaar U veracht?
U bent het juist die arme tobbers ziet!
U peilt hun pijn, U ziet al hun verdriet.
Voor mensen die geheel zijn vastgelopen
houdt U uw armen vol ontferming open.

5. Eis rekenschap en sla de zondaars neer.
Straf hen totdat het kwaad is weggevaagd.
Dit is uw land, U bent de koning, HEER!
Wie hier niet thuishoort, wordt door U verjaagd.
U hoort wat de zachtmoedige U vraagt.
Wie weerloos is, mag altijd bij U blijven.
Geen mens kan de verdrukte nog verdrijven.

1. Waarom, HEER, blijft U zo op afstand staan,
verbergt U zich, terwijl U helpen kan?
De goddeloze valt de zwakke aan.
Maak hem de dupe van zijn eigen plan.
Hij steelt zich rijk en hij geniet ervan.
Hoogmoedig denkt hij: ‘Wie kan mij wat maken?
Er is geen God, dit zijn mijn eigen zaken!’

2. Wat hij ook doet, het gaat hem voor de wind.
Hij wuift God weg en lacht om iedereen
die zijn gedrag ten hemel schreiend vindt.
Hij rijgt de leugens moeiteloos aaneen.
Hij dreigt met grof geweld en is gemeen.
Langs stille wegen legt hij hinderlagen
om hulpelozen in de val te jagen.

3. Hij houdt zich, door de duisternis omringd,
verscholen in het struikgewas en wacht.
Hij loert, duikt plotseling ineen en springt,
zoals een nietsontziende leeuw op jacht.
Zo vangt hij arme mensen zonder macht.
Hardnekkig sust de wreedaard zijn geweten:
‘God ziet het niet of zal het wel vergeten.’

4. Sta op, HEER, hef uw hand en toon uw kracht.
Vergeet de nood van de misdeelden niet.
Hoe kan het dat de zondaar U veracht?
U bent het juist die arme tobbers ziet!
U peilt hun pijn, U ziet al hun verdriet.
Voor mensen die geheel zijn vastgelopen
houdt U uw armen vol ontferming open.

5. Eis rekenschap en sla de zondaars neer.
Straf hen totdat het kwaad is weggevaagd.
Dit is uw land, U bent de koning, HEER!
Wie hier niet thuishoort, wordt door U verjaagd.
U hoort wat de zachtmoedige U vraagt.
Wie weerloos is, mag altijd bij U blijven.
Geen mens kan de verdrukte nog verdrijven.

Open deze psalm in de app van DNP

Tekst: Jan Pieter Kuijper

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

De nieuwe psalmberijming

1. Waarom, HEER, blijft U zo op afstand staan,
verbergt U zich, terwijl U helpen kan?
De goddeloze valt de zwakke aan.
Maak hem de dupe van zijn eigen plan.
Hij steelt zich rijk en hij geniet ervan.
Hoogmoedig denkt hij: ‘Wie kan mij wat maken?
Er is geen God, dit zijn mijn eigen zaken!’

2. Wat hij ook doet, het gaat hem voor de wind.
Hij wuift God weg en lacht om iedereen
die zijn gedrag ten hemel schreiend vindt.
Hij rijgt de leugens moeiteloos aaneen.
Hij dreigt met grof geweld en is gemeen.
Langs stille wegen legt hij hinderlagen
om hulpelozen in de val te jagen.

3. Hij houdt zich, door de duisternis omringd,
verscholen in het struikgewas en wacht.
Hij loert, duikt plotseling ineen en springt,
zoals een nietsontziende leeuw op jacht.
Zo vangt hij arme mensen zonder macht.
Hardnekkig sust de wreedaard zijn geweten:
‘God ziet het niet of zal het wel vergeten.’

4. Sta op, HEER, hef uw hand en toon uw kracht.
Vergeet de nood van de misdeelden niet.
Hoe kan het dat de zondaar U veracht?
U bent het juist die arme tobbers ziet!
U peilt hun pijn, U ziet al hun verdriet.
Voor mensen die geheel zijn vastgelopen
houdt U uw armen vol ontferming open.

5. Eis rekenschap en sla de zondaars neer.
Straf hen totdat het kwaad is weggevaagd.
Dit is uw land, U bent de koning, HEER!
Wie hier niet thuishoort, wordt door U verjaagd.
U hoort wat de zachtmoedige U vraagt.
Wie weerloos is, mag altijd bij U blijven.
Geen mens kan de verdrukte nog verdrijven.

1. Waarom, HEER, blijft U zo op afstand staan,
verbergt U zich, terwijl U helpen kan?
De goddeloze valt de zwakke aan.
Maak hem de dupe van zijn eigen plan.
Hij steelt zich rijk en hij geniet ervan.
Hoogmoedig denkt hij: ‘Wie kan mij wat maken?
Er is geen God, dit zijn mijn eigen zaken!’

2. Wat hij ook doet, het gaat hem voor de wind.
Hij wuift God weg en lacht om iedereen
die zijn gedrag ten hemel schreiend vindt.
Hij rijgt de leugens moeiteloos aaneen.
Hij dreigt met grof geweld en is gemeen.
Langs stille wegen legt hij hinderlagen
om hulpelozen in de val te jagen.

3. Hij houdt zich, door de duisternis omringd,
verscholen in het struikgewas en wacht.
Hij loert, duikt plotseling ineen en springt,
zoals een nietsontziende leeuw op jacht.
Zo vangt hij arme mensen zonder macht.
Hardnekkig sust de wreedaard zijn geweten:
‘God ziet het niet of zal het wel vergeten.’

4. Sta op, HEER, hef uw hand en toon uw kracht.
Vergeet de nood van de misdeelden niet.
Hoe kan het dat de zondaar U veracht?
U bent het juist die arme tobbers ziet!
U peilt hun pijn, U ziet al hun verdriet.
Voor mensen die geheel zijn vastgelopen
houdt U uw armen vol ontferming open.

5. Eis rekenschap en sla de zondaars neer.
Straf hen totdat het kwaad is weggevaagd.
Dit is uw land, U bent de koning, HEER!
Wie hier niet thuishoort, wordt door U verjaagd.
U hoort wat de zachtmoedige U vraagt.
Wie weerloos is, mag altijd bij U blijven.
Geen mens kan de verdrukte nog verdrijven.

Tekst: Jan Pieter Kuijper

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

Gebruik in diensten

Wij willen u aanmoedigen de psalmen van De Nieuwe Psalmberijming binnen uw kerkelijke gemeenschap te zingen, uit te voeren, teksten af te drukken en/of liedteksten te projecteren.

Wij verwachten wel dat u een CCLi Licentie heeft afgesloten. Voor meer informatie CCLi Benelux. Gebruik voor deze psalm liednummer 7101735 bij uw rapportage aan CCLi.

Beamsheets

Download hieronder de beamsheets van deze psalm.

Beamsheets witte achtergrond (4:3)
Beamsheets zwarte achtergrond (4:3)


Beamsheets witte achtergrond (16:9)

Beamsheets zwarte achtergrond (16:9)

Bladmuziek Psalternatief

Psalternatief is een project voor psalm en band. De bladmuziek is uitgeschreven met tekst, melodie en akkoordsymbolen.
Download hier de bladmuziek

Melodie

Zetting Claude Goudimel, gespeeld door Dick Sanderman via Hauptwerk sampleset Zwolle

1. Waarom, o HEER', blijft Gij van verre staan?
Waarom verbergt Gij U; daar wij, gehaat,
Beangst, verschrikt, schier door den druk vergaan?
De trotsaard, die godd'loos de deugd versmaadt,
Vervolgt Uw volk in zijnen jammerstaat;
Dat hen 't besluit, tot ons verderf genomen,
In 't warnet breng', en schielijk om doe komen!

2. Want op zijn wens beroemt zich 't godd'loos rot.
Hij zegent vast den gierigaard, en spreekt,
Tot laster van den allerhoogsten God;
Terwijl 't verwaand den neus omhoge steekt;
En in zijn hart geen onderzoeking kweekt.
Maar koestert deez' onzinnige gedachten :
"Daar is geen God, geen loon, noch straf te wachten".

3. Zijn handelwijs baart altijd smart op smart,
Terwijl zijn oog naar straf noch oordeel ziet;
En, daar hij stout Uw hoog gerichte tart,
Blaast hij met smaad op al wie weerstand biedt,
En zegt in zijn gemoed: "Ik wankel niet,
Terwijl ik, van geslachte tot geslachte,
Op mijnen weg geen tegenspoeden wachte".

4. Zijn mond is vol van vloek, bedrog en list.
Zijn tong bedekt de moeit' en 't zielsverdriet.
Zijn boosheid is met valsen schijn vernist.
In hinderlaag, daar niemands oog hem ziet,
Verbergt hij zich, valt ijlings uit, vergiet
Onschuldig bloed; hij weet van geen erbarmen;
Maar sluit zijn oog voor 't bitter leed der armen.

5. Hij loert, en houdt zich in het donker schuil,
Gelijk een leeuw, die in zijn hol zich zet;
d' Ellendigen verrast hij uit zijn kuil.
Hij heeft zijn klauw en tanden scherp gewet,
En trekt zijn prooi in 't dicht belommerd net;
Hij buigt zich, duikt, en ijlings toegeschoten,
Valt d' arme hoop hem in de sterke poten.

6. Hij vleit zich, dat de Godheid dit vergeet',
Het aangezicht verberg', niet gadesla;
Noch immer zie der armen nood en leed.
Bewijs, o HEER', d' ellendigen gena.
Betoon, dat U hun smart ter harte ga.
Sta op, verhef Uw hand, om hen te straffen.
En raad en hulp den armen te verschaffen.

7. Waarom ontrooft de lasteraar Gods eer?
Wat vleit hij zich, dat God het niet aanschouw'?
Gij ziet het toch, waarheen hij zich ook keer';
Want Gij merkt op de moeite, smart en rouw,
Opdat men 't U in handen geven zou.
Op U verlaat zich d' arme, zou hij vrezen?
Gij immers zijt een trouwe hulp der wezen.

8. Fnuik Gij, o HEER', der goddelozen kracht;
Verbreek hun arm; dat U de boze ducht';
Zie neer in toorn op dit ontaard geslacht,
Opdat het nooit Uw streng gericht ontvlucht',
Maar ete van zijn werk de bitt're vrucht,
De HEER' zal toch als Koning eeuwig leven.
Het heidendom is uit zijn land verdreven.

9. O HEER', Gij wilt, door goedheid aangespoord,
Den wens van Uw zachtmoedig volk voldoen.
Gij zult hun hart versterken naar Uw woord,
Verdrukten door Uw Godd'lijk recht behoen,
En U ter hulp van arme wezen spoen.
Opdat een mens, uit nietig stof geboren,
Niet voortga door geweld de rust te storen.

1. Hoe komt 't dat Gij, Heer, wijkt van ons zo wijd?
Ende bedekt Uw aangezicht zo gaar?
Verbergt Gij U, om ons tot allen tijd
Te vergeten, ook in den nood zo zwaar?
In hoogmoed branden de bozen voorwaar,
Zij plagen den armen man zeer misprezen;
Laat z' in haar listen zelf gevangen wezen.

2. Want de boze beroemt hem met hoogmoed,
Dat hij zal hebben zijnen lust met een.
Den gierigen, die daar verzamelt 't goed,
Hij zeer prijst, en lastert God in 't gemeen;
Stout'lijk veracht hij Hem bij groot en kleen;
De hoofdsom is, aller zijner gedachten.
Dat God niet is, Dien hij zo durft verachten.

3. Al wat hij doet, strekt hem stedes tot kwaad.
Uwe gerichten en bedenkt hij niet.
Met zijn vijand hij vermeten omgaat.
En meent dien om te werpen als een riet.
In zijn harte spreekt hij en denkt met vliet,
Niemand en kan mij krenken noch beschaden,
Nimmermeer zal ik met nood zijn beladen.

4. Met vloeken, valsheid en bedrog zeer groot,
Is zijnen bozen mond vol t' allen tijd.
Zijn tonge maakt moeit', arbeid ende nood,
In schaden zwaar te doen hij hem verblijdt.
Als een moorder op 't veld loert hij vol nijd,
Om heimelijk den vromen te verworgen;
Hij bespiedt ook den armen in 't verborgen.

5. Hij loert heimelijk gelijk een leeuw fel
In den kuil doet, die op een schaapken wacht,
Om te vangen en te verworgen snel
Den vrome, dien hij heeft in 't strik gebracht,
Geveinsdelijk houdt hij hem dag en nacht;
Maar met dien schijn drukt hij zonder ontfarmen,
Ende verderft met groot geweld veel armen.

6. Bovendien spreekt hij in 't hart zeer onvroed,
Dat God op deez' dingen geen achting heeft;
Maar dat Hij Zijn ogen gans'lijk toedoet,
Ja, dat Hij hiervan geen kennisse heeft.
Sta op, Heer! verhef U, toon dat Gij leeft:
Zie toch hier in, Heer! en wil niet vergeten
Hen, die in angst en ellend' zijn gezeten.

7. Waarom werd God van den bozen vol pracht
Gelasterd? die daar spreekt in 't harte blent,
Dat Gij op zijn doen ganselijk niet acht?
Dat Gij 't toch ziet, het is U al bekend;
Tot den handel der armen Gij U wendt.
Daarom staan zij op U tot allen stonden,
Die een helper der weeskens zijt bevonden.

8. Breek de kracht en den arm vol van geweld
Der godd'lozen, ende bezoek zeer haast
Haar boosheid, en hen die voor ogen stelt;
Opdat ze vergaan en werden verbaasd.
Dan zult Gij, Heer! (ofschoon de boze raast)
Heersen als Koning, en uit Uwe landen
Werden geroeid al de schalken met schanden.

9. Gij zult, o Heer! horen genadelijk
Uwes volks stem, dat in ellend' verflauwt,
En versterken met troost gestadelijk.
Hoor toch 't gebed des volks dat U vertrouwt;
Den weduwen en wezen zeer benauwd,
Doe recht, dat de bozen hen niet en kwellen,
En daartegen hen nu voort niet meer stellen.

1. Hoe komt het, Heer, dat Gij zo verre zijt?
Hoe kan het zijn verborgen voor uw blik
dat uw vernederd volk verdrukking lijdt?
Verwar de trotse in zijn eigen strik,
ontstel hem met de dreiging van uw schrik!
Hij gaat met zijn hebzuchtig hart te rade,
zichzelve roemend, Heer, om U te smaden.

2. Het gaat hem al te goed. Hij pocht in trots,
zijn neus hoog opgestoken in de wind:
"Daar is geen God, daar is geen oordeel Gods,
niemand vraagt rekenschap van mijn bewind".
Het blind geluk heeft ook zijn hart verblind.
Gij blijft hem ver, te hoog om te aanschouwen
is uw gericht. Niets dat hem kan benauwen.

3. "Ik sta met mijn geslacht onwankelbaar
in eeuwigheid", is wat zijn hart bepeinst,
"ik heb me wel beveiligd voor gevaar".
Zijn mond is vol bedrog, zijn tong geveinsd.
Nooit is hij voor geweld teruggedeinst.
Bij de gehuchten, in geheime oorden,
schuilt hij om schuldelozen te vermoorden.

4. Ineengedoken als een leeuw op jacht,
zit hij verborgen in het struikgewas,
bespiedt zijn prooi met loerend oog en wacht
tot hij de arme met zijn sprong verrast.
Hij houdt hem in zijn sterke klauwen vast
en denkt daarbij: "Geen rechter zal het weten,
God ziet mij niet, God zal het wel vergeten".

5. Heer God, sta op! Vergeet de armen niet!
Maak de hoogmoedigen voorgoed te schand!
Gij zijt de Heer, o God die alles ziet
en alle moeiten opneemt in uw hand!
U smeekt de wees om hulp en onderstand.
O steun de zwakken, breek de macht der bozen
en doe te niet de kracht der goddelozen!

6. De Heer is koning in der eeuwigheid.
De heidenen vergaan waar Hij regeert.
Gij hebt uw oor geneigd, en onderscheidt
wat ook het needrigst hart van U begeert.
Als Gij het onrecht met uw recht verteert,
sterkt Gij hun hart. Verdrukten en verweesden
gaan in uw naam als eeuwig onbevreesden.

1. Waarom, o Heer, blijft U van verre staan?
Waarom verbergt U Zich in tijd van nood?
Met smart zien de ellendigen het aan,
hoe trotsen hen vervolgen tot de dood.
Maak hen beschaamd, o God, uw macht is groot.
Verijdel hun boosaardig samenspannen.
Ja, Heer, verstrik hen in hun eigen plannen.

2. De goddeloze pocht naar hartelust,
de woekeraar spreekt zegenwensen uit.
Hij smaadt de Heer, maar is niet verontrust,
want hij ziet zich verrijkt door al zijn buit.
Vol eigenwaan komt hij tot dit besluit:
"Daar is geen God, die rekenschap zal vragen."
Zijn wegen zijn voorspoedig al zijn dagen.

3. Hij is zo blind, dat hij geen oordeel ziet.
Hij raast als hij zich ziet in 't nauw gebracht.
Zijn boze hart zegt hem: "Ik wankel niet,
mij treft geen ramp tot in het verst geslacht."
Zo snoeft de snoodaard in zijn brute kracht.
Hij vult zijn mond met onrecht, vloek en leugen
en hij geniet van 't kwaad met volle teugen.

4. Hij ligt in hinderlaag, belust op moord.
Hij wacht en loert, totdat hij iemand ziet.
Door 't struikgewas sluipt hij behoedzaam voort,
zoals een leeuw, die fel zijn prooi bespiedt.
Dan springt hij toe, zijn klauwen missen niet,
de zwakken vallen in zijn sterke poten.
Zo wordt door hem onschuldig bloed vergoten.

5. Hij denkt: "God sluit voor mijn gedrag zijn oog,
ja, Hij vergeet het tot in eeuwigheid."
Sta op, o Heer, hef nu uw hand omhoog,
bewijs de zwakken uw barmhartigheid.
Hoe smaadt de lasteraar Gods majesteit
en durft hij in zijn hart hoogmoedig spreken:
"God wendt Zich af - Hij zal het nimmer wreken."

6. Maar U, o Here, die dit hoort en ziet:
sla neer in toorn, wie tegen U zich kant.
U kent al onze zorg en ons verdriet.
Dat alles legt U in uw vaderhand.
U doet de wees uw woord van trouw gestand.
Red de verdrukten, breek de arm der sterken,
vernietig hen, die enkel onrecht werken.

7. De Heer is koning tot in eeuwigheid.
De toeleg van de volken is verstoord.
Hij heeft met eigen hand zijn land bevrijd.
De wens der vromen hebt U, Heer, gehoord.
U sterkt hun hart, uw oor let op hun woord,
om recht te doen aan armen en aan wezen.
Nooit zal een sterveling hen nog doen vrezen.

Bijbelteksten

Het uitgangspunt van De Nieuwe Psalmberijming is de Hebreeuwse grondtekst, niet een specifieke vertaling.

Ter referentie vindt u hieronder de links naar de tekst van de psalm in diverse Nederlandse vertalingen.