Bundel De NieuwepsalmberijmingBestel nu

BUNDEL DE NIEUWE PSALMBERIJMING

De Nieuwe Psalmberijming bevat een nieuwe, eigentijdse berijming van alle 150 psalmen op de Geneefse melodieën.

Prijs: € 22,99

(gratis verzending binnen Nederland)

Ga direct naar psalm

Zoek op tekst:

Zoek op gelegenheid:

Schrijf je in voor de nieuwsbrief:

 

Psalm 39

1. Ik nam mij voor: ik let op wat ik zeg;
ik mijd het kwaad, ik weeg elk woord,
bijt op mijn tong en slik het meeste weg
zodat wie slecht is het niet hoort.
Er kwam geen enkel woord meer uit mijn mond,
maar zonder dat ik vrede vond.

2. Ik zuchtte, want er broeide iets in mij;
mijn leed werd tot een laaiend vuur.
Toen hield ik het niet langer uit en zei:
HEER, wanneer slaat mijn laatste uur?
Toon mij de dag waarop ik heen zal gaan;
laat mij mijn kwetsbaarheid verstaan.’

3. Een handvol tijd, dat is wat U mij geeft.
Een mensenleven is een zucht,
een schaduw die geen duur of vastheid heeft.
Ook geld en goed is enkel lucht.
Al heeft een mens ook schatten als hij sterft,
er is een ander die ze erft.

4. Wat is het dan, mijn Heer, dat ik verwacht?
Bij U alleen is hoop voor mij.
Zorg dat de dwaas niet spottend om mij lacht.
Maak mij van al mijn zonden vrij.
Ik ben verstomd, ik zwijg omdat ik weet:
U hebt de hand in al mijn leed.

5. HEER, houd U in, uw straf is mij te zwaar.
Ik sterf als U mij zo blijft slaan.
Als iemand zondigt, staat U woedend klaar;
U laat zijn schoonheid snel vergaan.
Wanneer hij wordt getroffen door uw tucht,
dan blijkt: een mens is maar een zucht.

6. Hoor mijn gebed, HEER, luister naar mijn klacht;
kijk naar mijn tranen, mijn verdriet.
Ik leef bij U, net als mijn voorgeslacht,
als vreemde zonder grondgebied.
Laat mij met rust – dat ik wat vreugde ken
zolang ik nog in leven ben.

1. Ik nam mij voor: ik let op wat ik zeg;
ik mijd het kwaad, ik weeg elk woord,
bijt op mijn tong en slik het meeste weg
zodat wie slecht is het niet hoort.
Er kwam geen enkel woord meer uit mijn mond,
maar zonder dat ik vrede vond.

2. Ik zuchtte, want er broeide iets in mij;
mijn leed werd tot een laaiend vuur.
Toen hield ik het niet langer uit en zei:
HEER, wanneer slaat mijn laatste uur?
Toon mij de dag waarop ik heen zal gaan;
laat mij mijn kwetsbaarheid verstaan.’

3. Een handvol tijd, dat is wat U mij geeft.
Een mensenleven is een zucht,
een schaduw die geen duur of vastheid heeft.
Ook geld en goed is enkel lucht.
Al heeft een mens ook schatten als hij sterft,
er is een ander die ze erft.

4. Wat is het dan, mijn Heer, dat ik verwacht?
Bij U alleen is hoop voor mij.
Zorg dat de dwaas niet spottend om mij lacht.
Maak mij van al mijn zonden vrij.
Ik ben verstomd, ik zwijg omdat ik weet:
U hebt de hand in al mijn leed.

5. HEER, houd U in, uw straf is mij te zwaar.
Ik sterf als U mij zo blijft slaan.
Als iemand zondigt, staat U woedend klaar;
U laat zijn schoonheid snel vergaan.
Wanneer hij wordt getroffen door uw tucht,
dan blijkt: een mens is maar een zucht.

6. Hoor mijn gebed, HEER, luister naar mijn klacht;
kijk naar mijn tranen, mijn verdriet.
Ik leef bij U, net als mijn voorgeslacht,
als vreemde zonder grondgebied.
Laat mij met rust – dat ik wat vreugde ken
zolang ik nog in leven ben.

Open deze psalm in de app van DNP

Tekst: Adriaan Molenaar

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

De nieuwe psalmberijming

1. Ik nam mij voor: ik let op wat ik zeg;
ik mijd het kwaad, ik weeg elk woord,
bijt op mijn tong en slik het meeste weg
zodat wie slecht is het niet hoort.
Er kwam geen enkel woord meer uit mijn mond,
maar zonder dat ik vrede vond.

2. Ik zuchtte, want er broeide iets in mij;
mijn leed werd tot een laaiend vuur.
Toen hield ik het niet langer uit en zei:
HEER, wanneer slaat mijn laatste uur?
Toon mij de dag waarop ik heen zal gaan;
laat mij mijn kwetsbaarheid verstaan.’

3. Een handvol tijd, dat is wat U mij geeft.
Een mensenleven is een zucht,
een schaduw die geen duur of vastheid heeft.
Ook geld en goed is enkel lucht.
Al heeft een mens ook schatten als hij sterft,
er is een ander die ze erft.

4. Wat is het dan, mijn Heer, dat ik verwacht?
Bij U alleen is hoop voor mij.
Zorg dat de dwaas niet spottend om mij lacht.
Maak mij van al mijn zonden vrij.
Ik ben verstomd, ik zwijg omdat ik weet:
U hebt de hand in al mijn leed.

5. HEER, houd U in, uw straf is mij te zwaar.
Ik sterf als U mij zo blijft slaan.
Als iemand zondigt, staat U woedend klaar;
U laat zijn schoonheid snel vergaan.
Wanneer hij wordt getroffen door uw tucht,
dan blijkt: een mens is maar een zucht.

6. Hoor mijn gebed, HEER, luister naar mijn klacht;
kijk naar mijn tranen, mijn verdriet.
Ik leef bij U, net als mijn voorgeslacht,
als vreemde zonder grondgebied.
Laat mij met rust – dat ik wat vreugde ken
zolang ik nog in leven ben.

1. Ik nam mij voor: ik let op wat ik zeg;
ik mijd het kwaad, ik weeg elk woord,
bijt op mijn tong en slik het meeste weg
zodat wie slecht is het niet hoort.
Er kwam geen enkel woord meer uit mijn mond,
maar zonder dat ik vrede vond.

2. Ik zuchtte, want er broeide iets in mij;
mijn leed werd tot een laaiend vuur.
Toen hield ik het niet langer uit en zei:
HEER, wanneer slaat mijn laatste uur?
Toon mij de dag waarop ik heen zal gaan;
laat mij mijn kwetsbaarheid verstaan.’

3. Een handvol tijd, dat is wat U mij geeft.
Een mensenleven is een zucht,
een schaduw die geen duur of vastheid heeft.
Ook geld en goed is enkel lucht.
Al heeft een mens ook schatten als hij sterft,
er is een ander die ze erft.

4. Wat is het dan, mijn Heer, dat ik verwacht?
Bij U alleen is hoop voor mij.
Zorg dat de dwaas niet spottend om mij lacht.
Maak mij van al mijn zonden vrij.
Ik ben verstomd, ik zwijg omdat ik weet:
U hebt de hand in al mijn leed.

5. HEER, houd U in, uw straf is mij te zwaar.
Ik sterf als U mij zo blijft slaan.
Als iemand zondigt, staat U woedend klaar;
U laat zijn schoonheid snel vergaan.
Wanneer hij wordt getroffen door uw tucht,
dan blijkt: een mens is maar een zucht.

6. Hoor mijn gebed, HEER, luister naar mijn klacht;
kijk naar mijn tranen, mijn verdriet.
Ik leef bij U, net als mijn voorgeslacht,
als vreemde zonder grondgebied.
Laat mij met rust – dat ik wat vreugde ken
zolang ik nog in leven ben.

Tekst: Adriaan Molenaar

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

Gebruik in diensten

Wij willen u aanmoedigen de psalmen van De Nieuwe Psalmberijming binnen uw kerkelijke gemeenschap te zingen, uit te voeren, teksten af te drukken en/of liedteksten te projecteren.

Wij verwachten wel dat u een CCLi Licentie heeft afgesloten. Voor meer informatie CCLi Benelux. Gebruik voor deze psalm liednummer 7101739 bij uw rapportage aan CCLi.

Beamsheets

Download hieronder de beamsheets van deze psalm.

Beamsheets witte achtergrond (4:3)
Beamsheets zwarte achtergrond (4:3)


Beamsheets witte achtergrond (16:9)

Beamsheets zwarte achtergrond (16:9)

Melodie

Zetting Claude Goudimel, gespeeld door Dick Sanderman via Hauptwerk sampleset Zwolle

1. Ik zei:"Nu zal ik letten op mijn paan,
Om met mijn tong niet t' overtreen.
Ik zal geen woord uit mijnen mond doen gaan,
Maar breid'len dien in tegenheen;
Terwijl hij, die mij boos'lijk tegenstreeft,
Nog daag'lijks mij voor ogen zweeft."

2. Ik was verstomd, ik sprak van 't goede niet;
Maar dit verzwaarde mijne smart.
Mijn geest werd heet in 't binnenst' door verdriet;
Een vuur ontstak mijn peinzend hart,
Dat, ondanks mijn besluiten, in mijn leed,
Mijn tong op 't laatst dus spreken deed:

3. "O HEER', ontdek mijn levenseind aan mij,
Mijn dagen zijn bij U geteld.
Ai, leer mij hoe vergankelijk ik zij;
Een handbreed is mijn tijd gesteld,
Ja, die is niets; want, schoon de mens zich vleit,
De sterkst, is enkel ijdelheid."

4. Gaat niet de mens, als in een beeld, daarheen,
Gelijk een schaduw, die verdwijnt?
Men woelt vergeefs; men brengt met zorg bijeen,
Al wat op aard' begeerlijk schijnt;
En niemand is verzekerd, wie eens al
Die goed'ren naar zich nemen zal."

5. Nu dan, o HEER', wat is 't, dat ik verwacht?
Mijn hope staat op U alleen.
Verlos mij, door Uw onweerstaanb're kracht,
Van al mijn ongerechtigheen,
En stel mij niet, getrouwe Toeverlaat,
Den dwazen sterv'ling tot een smaad.

6. Ik ben verstomd, en zal mijn mond voortaan
Niet opendoen; wijl Gij het deedt.
Neem Uwe plaag van mij, houd op met slaan,
En maak een einde aan mijn leed!
Mijn kracht bezwijkt, omdat mij Uwe hand
Zo fel bestrijdt van allen kant.

7. Wanneer Uw straf op enen sterv'ling stort,
Omdat hij Uwe wet vergeet,
Verdwijnt zijn glans, zijn kracht vergaat in 't kort,
Gelijk de schoonheid van een kleed,
Waarover zich alom de mot verspreidt:
Gewis, de mens is ijdelheid.

8. Hoor mijn gebed, mijn bang geroep, o HEER',
Daar 'k schreiend U mijn leed vertoon;
Ik, die bij U als vreemdeling verkeer,
En hier, gelijk mijn vaders woon,
Ai, wend Uw hand en plagen van mij af;
Verkwik mij, eer ik daal in 't graf.

1. Ik sprak: Ik woude (zijnde welbedacht)
Op al mijn wegen nemen acht,
Dat ik met spreken niet misdeed onvrij,
Zolang de boze staat voor mij;
Al zou ik moeten mijnen mond altijd
Met enen toom houden bevrijd.

2. Als een stomm' en sprak ik noch goed, noch kwaad,
Ja 't goed verzweeg ik, 't welk mij schaadt;
Dies heeft zeer toegenomen, Heer mijn smart,
En met angst heeft gebrand mijn hart;
Dewijle dat ik murmureerd' onvro
Bij mij; tot dat ik sprak alzo:

3. Maak mij, o Heere, openbaar mijn end,
En den tijd mijns levens bekend;
Dat ik versta den tijd, dien Gij mij stelt;
Want Gij hebt mijn dagen geteld,
Die haast voorbij lopen, alzo men ziet,
En bij U geacht zijn als niet.

4. De mens, als ijdelheid, zeer haast verdwijnt
Als hij ook best te leven schijnt.
Hij is als een stroom, die snel gaat voorbij;
Tevergeefs vroeg en laat slaaft hij,
Om 't goed te verzamelen overal,
Niet wetend wien hij 't laten zal.

5. Wat is 't toch, dat ik verwacht, o mijn Heer?
Mijn hope staat op U nu meer.
Verlos mij van mijn zonden groot en zwaar;
Laat niet toe, dat ik zij eenpaar
Een tijdverdrijf en ook een spot onrein
Der dwaaz' en godd'lozen gemein.

6. Ik heb gedaan als een stom mens, voorwaar,
Stil zwijgende voor ende naar;
Want Gij, Heer, Zelf hebt mij toch zulks gedaan;
Dies houdt op van plagen en slaan;
Want door Uw straffen ben ik gans versmacht,
Gevoelend Uw handen met kracht.

7. Als Gij den mense straft ende kastijdt,
Hij werd tot niet in korten tijd;
Zijn schoonheid haast gelijk een kleed vergaat,
Dat de motten vereten kwaad.
De mensen zijn (zo men spreekt de waarheid)
Anders niet dan een ijdelheid.

8. Hoor mijn gebed, versta, Heer, mijne klacht,
Op mijn schreien neem nu toch acht;
Want een vreemd'ling ben ik, die slechts doorreest,
Zo ook mijn vaders zijn geweest,
Laat af van slaan, verkwik, Heer, mijn gemoed,
Eer dat ik van hier scheiden moet.

1. Ik zeide wel; Nu let ik op mijn weg
en zet een wacht bij ieder woord,
ik zorg, dat ik mijn mond een breidel leg,
zolang wie God niet kent mij hoort.
Ik heb bedwongen wat ik heb gevoeld,
maar 't is weer in mij opgewoeld.

2. Mijn bonzend hart werd binnenin mij heet
en smeuld' als een verborgen vuur.
Toen brak zich baan mijn lang verdrongen leed:
Heer, zeg mij maar mijn dag en uur,
hoe snel ik aan de dood vervallen ben,
opdat ik mijn ellende ken.

3. Mijn levensloop is maar een schrede lang,
een ademtocht mijn levenstijd.
Een schimmenspel, zo is des mensen gang,
zijn eer en staat slechts ijdelheid.
Men slooft en schraapt, maar waarvoor dient het al?
Men weet niet wie het nemen zal.

4. En nu, mijn Heer, wat rest mij nog voor hoop?
Gij blijft alleen mijn toeverlaat.
Verlos mij, schoon ik telkens U ontloop,
stel voor de dwaas mij niet tot smaad.
Ik sluit mijn mond voor U, ik ben verstomd,
want Gij zijt God van wien het komt.

5. Neem toch uw plagen haastig van mij af,
want aan uw tucht bezwijk ik, God.
Slaat Gij een man met uw gerechte straf,
zijn pracht verteert door roest en mot.
Wat is de mens, wat is zijn levenstijd?
een ademtocht, een nietigheid!

6. Hoor mijn gebed, Heer, neem mijn smeking aan
en laat mij tot U naderen.
Gelijk een vreemd'ling klop ik bij U aan,
een gast, als al mijn vaderen.
Laat van mij af, opdat ik vreugd verwerf,
voordat ik henenga en sterf.

1. Ik dacht: ik zal de rechte wegen gaan,
niet zondigen met enig woord,
ik leg mijn mond een sterke muilband aan,
zolang Gods vijand mij nog hoort.
Zo zweeg ik stil, verstomd in al mijn smart,
maar zonder stilheid in mijn hart.

2. Mijn smart nam toe, zij brandde fel in mij
en vlamde hoog als laaiend vuur,
zodat ik eindlijk spreken moest en zei:
Maak mij bekend mijn levensduur.
Geef, Heer, dat ik de maat der dagen ken,
leer mij hoe sterfelijk ik ben.

3. Een handbreed zijn mijn dagen hier gesteld
door U, die leeft in eeuwigheid.
Ik zie mijn leven dat ten einde snelt,
voor U als enkel ijdelheid.
Het mensenkind, al is hij arm of rijk,
is slechts een ademtocht gelijk.

4. Zie, als een schaduw gaat de mens daarheen,
zijn leven is een ademtocht.
Hij slaaft en slooft en hij vergaart bijeen,
maar wat hij ook bezitten mocht,
hij moet het afstaan, hij verliest het al
en weet niet wie het erven zal.

5. O Heer, wat is het, dat ik nog verwacht?
Ik hoop op U alleen, mijn God.
Red mij van al mijn zonden door uw macht,
maak mij voor dwazen niet ten spot.
Ik doe mijn mond niet open, want ik weet:
U was het zelf, Heer, die het deed.

6. Wend toch, o God. uw plagen van mij af:
te zwaar is mij uw hand die slaat.
Zie hoe, als U de mens kastijdt met straf,
zijn schoonheid als door mot vergaat.
Het mensenkind, al is hij arm of rijk,
is slechts een ademtocht gelijk.

7. Hoor mijn gebed, mijn hulpgeroep, o HEER.
Zwijg niet bij al mijn luid geween,
daar ik bij U als vreemdeling verkeer,
zoals mijn vaderen voorheen.
Geef mij weer blijdschap, wend uw toorn toch af,
voordat ik heenga naar het graf.

Bijbelteksten

Het uitgangspunt van De Nieuwe Psalmberijming is de Hebreeuwse grondtekst, niet een specifieke vertaling.

Ter referentie vindt u hieronder de links naar de tekst van de psalm in diverse Nederlandse vertalingen.