Bundel De NieuwepsalmberijmingBestel nu

BUNDEL DE NIEUWE PSALMBERIJMING

De Nieuwe Psalmberijming bevat een nieuwe, eigentijdse berijming van alle 150 psalmen op de Geneefse melodieën.

Prijs: € 22,99

(gratis verzending binnen Nederland)

Ga direct naar psalm

Zoek op tekst:

Zoek op gelegenheid:

Schrijf je in voor de nieuwsbrief:

 

Psalm 50

1. De Heer die alle macht heeft – Hij alleen! –
roept heel de aarde voor zijn troon bijeen.
In Sion, stad van smetteloze pracht,
verschijnt Hij stralend, vol van licht en kracht.
Hij komt eraan, luid laat Hij van zich horen.
In vuur en wervelstorm trekt Hij zijn sporen.

2. De hemel en de aarde spreekt Hij aan:
‘Laat wie Mij trouw is, voor Mij komen staan,
wie met zijn offers zich aan Mij verbindt.
Ik zal verklaren wat Ik van hem vind.’
Gods recht staat vast, de hemel is getuige.
Hij oordeelt zuiver, iedereen moet buigen.

3. ‘Luister mijn volk, Ik zie je offervuur;
je brengt je beste dieren uur na uur.
Maar vogels aan de hemel zijn van Mij,
Ik ken het vee in iedere vallei –
dus wat voor goeds zou jij Mij kunnen geven?
Ook zonder jou weet Ik te overleven.

4. Doe Ik mezelf aan stierenvlees tegoed?
Heb Ik soms dorst en drink Ik geitenbloed?
Breng dankbaar offers, niet met tegenzin.
Los je geloften zonder uitstel in.
Dan zal Ik op je noodkreet reageren:
Ik zal je redden en jij zult Mij eren.’

5. God snoert wie Hem niet kennen wil de mond:
‘Je praat wel over Mij en mijn verbond,
maar hebt mijn woorden en mijn wet niet lief.
Je houdt van overspel, je bent een dief.
Laster verlaat je mond, je lippen liegen;
je eigen broer zelfs durf je te bedriegen.

6. Je denkt, alsof Ik net zo ben als jij:
God gaat stilzwijgend aan het kwaad voorbij.
Maar nee, Ik maak je daden openbaar.
Kom nog tot inkeer, vlucht voor het gevaar.
Anders verscheur Ik je; dan zul je lijden –
maar wie Mij dankbaar dient, zal Ik bevrijden.’

1. De Heer die alle macht heeftHij alleen! –
roept heel de aarde voor zijn troon bijeen.
In Sion, stad van smetteloze pracht,
verschijnt Hij stralend, vol van licht en kracht.
Hij komt eraan, luid laat Hij van zich horen.
In vuur en wervelstorm trekt Hij zijn sporen.

2. De hemel en de aarde spreekt Hij aan:
‘Laat wie Mij trouw is, voor Mij komen staan,
wie met zijn offers zich aan Mij verbindt.
Ik zal verklaren wat Ik van hem vind.’
Gods recht staat vast, de hemel is getuige.
Hij oordeelt zuiver, iedereen moet buigen.

3. ‘Luister mijn volk, Ik zie je offervuur;
je brengt je beste dieren uur na uur.
Maar vogels aan de hemel zijn van Mij,
Ik ken het vee in iedere vallei
dus wat voor goeds zou jij Mij kunnen geven?
Ook zonder jou weet Ik te overleven.

4. Doe Ik mezelf aan stierenvlees tegoed?
Heb Ik soms dorst en drink Ik geitenbloed?
Breng dankbaar offers, niet met tegenzin.
Los je geloften zonder uitstel in.
Dan zal Ik op je noodkreet reageren:
Ik zal je redden en jij zult Mij eren.’

5. God snoert wie Hem niet kennen wil de mond:
‘Je praat wel over Mij en mijn verbond,
maar hebt mijn woorden en mijn wet niet lief.
Je houdt van overspel, je bent een dief.
Laster verlaat je mond, je lippen liegen;
je eigen broer zelfs durf je te bedriegen.

6. Je denkt, alsof Ik net zo ben als jij:
God gaat stilzwijgend aan het kwaad voorbij.
Maar nee, Ik maak je daden openbaar.
Kom nog tot inkeer, vlucht voor het gevaar.
Anders verscheur Ik je; dan zul je lijden –
maar wie Mij dankbaar dient, zal Ik bevrijden.’

Open deze psalm in de app van DNP

Tekst: Arie Maasland

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

De nieuwe psalmberijming

1. De Heer die alle macht heeft – Hij alleen! –
roept heel de aarde voor zijn troon bijeen.
In Sion, stad van smetteloze pracht,
verschijnt Hij stralend, vol van licht en kracht.
Hij komt eraan, luid laat Hij van zich horen.
In vuur en wervelstorm trekt Hij zijn sporen.

2. De hemel en de aarde spreekt Hij aan:
‘Laat wie Mij trouw is, voor Mij komen staan,
wie met zijn offers zich aan Mij verbindt.
Ik zal verklaren wat Ik van hem vind.’
Gods recht staat vast, de hemel is getuige.
Hij oordeelt zuiver, iedereen moet buigen.

3. ‘Luister mijn volk, Ik zie je offervuur;
je brengt je beste dieren uur na uur.
Maar vogels aan de hemel zijn van Mij,
Ik ken het vee in iedere vallei –
dus wat voor goeds zou jij Mij kunnen geven?
Ook zonder jou weet Ik te overleven.

4. Doe Ik mezelf aan stierenvlees tegoed?
Heb Ik soms dorst en drink Ik geitenbloed?
Breng dankbaar offers, niet met tegenzin.
Los je geloften zonder uitstel in.
Dan zal Ik op je noodkreet reageren:
Ik zal je redden en jij zult Mij eren.’

5. God snoert wie Hem niet kennen wil de mond:
‘Je praat wel over Mij en mijn verbond,
maar hebt mijn woorden en mijn wet niet lief.
Je houdt van overspel, je bent een dief.
Laster verlaat je mond, je lippen liegen;
je eigen broer zelfs durf je te bedriegen.

6. Je denkt, alsof Ik net zo ben als jij:
God gaat stilzwijgend aan het kwaad voorbij.
Maar nee, Ik maak je daden openbaar.
Kom nog tot inkeer, vlucht voor het gevaar.
Anders verscheur Ik je; dan zul je lijden –
maar wie Mij dankbaar dient, zal Ik bevrijden.’

1. De Heer die alle macht heeftHij alleen! –
roept heel de aarde voor zijn troon bijeen.
In Sion, stad van smetteloze pracht,
verschijnt Hij stralend, vol van licht en kracht.
Hij komt eraan, luid laat Hij van zich horen.
In vuur en wervelstorm trekt Hij zijn sporen.

2. De hemel en de aarde spreekt Hij aan:
‘Laat wie Mij trouw is, voor Mij komen staan,
wie met zijn offers zich aan Mij verbindt.
Ik zal verklaren wat Ik van hem vind.’
Gods recht staat vast, de hemel is getuige.
Hij oordeelt zuiver, iedereen moet buigen.

3. ‘Luister mijn volk, Ik zie je offervuur;
je brengt je beste dieren uur na uur.
Maar vogels aan de hemel zijn van Mij,
Ik ken het vee in iedere vallei
dus wat voor goeds zou jij Mij kunnen geven?
Ook zonder jou weet Ik te overleven.

4. Doe Ik mezelf aan stierenvlees tegoed?
Heb Ik soms dorst en drink Ik geitenbloed?
Breng dankbaar offers, niet met tegenzin.
Los je geloften zonder uitstel in.
Dan zal Ik op je noodkreet reageren:
Ik zal je redden en jij zult Mij eren.’

5. God snoert wie Hem niet kennen wil de mond:
‘Je praat wel over Mij en mijn verbond,
maar hebt mijn woorden en mijn wet niet lief.
Je houdt van overspel, je bent een dief.
Laster verlaat je mond, je lippen liegen;
je eigen broer zelfs durf je te bedriegen.

6. Je denkt, alsof Ik net zo ben als jij:
God gaat stilzwijgend aan het kwaad voorbij.
Maar nee, Ik maak je daden openbaar.
Kom nog tot inkeer, vlucht voor het gevaar.
Anders verscheur Ik je; dan zul je lijden –
maar wie Mij dankbaar dient, zal Ik bevrijden.’

Tekst: Arie Maasland

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

Gebruik in diensten

Wij willen u aanmoedigen de psalmen van De Nieuwe Psalmberijming binnen uw kerkelijke gemeenschap te zingen, uit te voeren, teksten af te drukken en/of liedteksten te projecteren.

Wij verwachten wel dat u een CCLi Licentie heeft afgesloten. Voor meer informatie CCLi Benelux. Gebruik voor deze psalm liednummer 7133399 bij uw rapportage aan CCLi.

Beamsheets

Download hieronder de beamsheets van deze psalm.

Beamsheets witte achtergrond (4:3)
Beamsheets zwarte achtergrond (4:3)


Beamsheets witte achtergrond (16:9)

Beamsheets zwarte achtergrond (16:9)

Melodie

Zetting Claude Goudimel, gespeeld door Dick Sanderman via Hauptwerk sampleset Zwolle

1. Der goden God verheft Zijn stem met macht,
En roept deez' aard', vanwaar de zon, met pracht,
In 't oosten rijst, tot waar z' in zee verdwijnt.
Uit Sion, zo volkomen schoon, verschijnt
God vol van glans, om op Zijn troon te stijgen;
Hij, onze God, Hij komt en zal niet zwijgen.

2. Verterend vuur gaat voor Zijn aanzicht heen;
Een felle storm verzelt alom Zijn treen.
Nu Hij Zijn volk zal richten voor elks oog,
Roept Hij tot aard' en hemel van omhoog:
"Verzamelt Mij Mijn dierb're gunstgenoten,
Die Mijn verbond op 't heilig offer sloten."

3. De heem'len zijn getuigen van Zijn recht,
Want God is Zelf de Rechter, die 't beslecht.
"Hoor gij' Mijn volk, hoor, lsrel, daar Ik tot
U spreek en roep; Ik, God, Ik ben uw God!
'k Bestraf u niet vanwege d' offeranden,
Daar die gestaag voor Mij op 't outer branden."

4. "'k Zal uit uw huis geen var, noch uit uw kooi
Voor 't brandaltaar begeren bok of ooi;
Want al 't gediert' der wouden is het Mijn'.
Wat beesten er op duizend bergen zijn,
Wat vogels ooit rondom hun toppen vlogen,
Het wild des velds, 't is al in Mijn vermogen."

5. "Nooit klaagd' Ik 't u, indien Ik honger had,
Want d' aard, is Mijn" en al wat zij bevat.
Zou stierenvlees, of wat ooit mensen voedt,
Mijn spijze zijn ? Mijn drank der bokken bloed?
Neen; offert God uw dankb're lofgezangen;
't Geen gij belooft, moet d' Allerhoogst' ontvangen."

6. "Roept in den nood tot Mij, uw God en HEER',
Dan help Ik u, en gij geeft Gode d' eer ".
Maar Zijne taal tot goddelozen luidt:
"Waarom toch spreekt gij Mijne wetten uit?
Wat roemt gij u als Mijn verbondelingen,
Daar g' u door woord noch straffen laat bedwingen?"

7. "Ziet gij een dief, gij loopt met hem en steelt;
Gij zijt het, die met overspelers deelt,
In 't vuil vermaak van hun ontuchtigheen!
Uw mond is vol van ongebonden reen,
Uw snode tong is afgericht op liegen,
En steeds gewend aan veinzen en bedriegen."

8. "Gij zit, gij spreekt van uwen broeder kwaad;
Uw moeders zoon vervolgt gij bits met smaad;
En lastert hem: dit doet gij vrij en blij.
Ik zwijg, dies meent ge, dat Ik ben als gij.
'k Zal over u een heilig vonnis vellen,
En uw gedrag u klaar voor ogen stellen."

9. "Verstaat dit toch, vergeters van Gods wet,
Opdat Ik niet verscheur' en niemand redd'.
Wie 't dankbaar hart Mij biedt ter offerand',
Die geeft Mij eer, en elk, die met verstand
Zijn wegen richt, mag op Mijn gunst vertrouwen.
Ik zal Gods heil hem eeuwig doen aanschouwen."

1. God, Die der goden Heer is, spreken zal,
En samenroepen dat gans' aardse dal,
Van den opgang tot den nedergang breed.
Uit Sion komt God, Die daar is bekleed
Met heerlijkheid en schoonheid hoog geprezen;
Onze God komt, Die niet stille zal wezen.

2. Voor Hem gaat een fel verslindende vier,
Een groot onweder komt met Hem tot hier.
Hij zal hemel en aard' aanspreken wel,
En Zijn volk richten, zeggende zeer snel:
Verzaamt Mij Mijn heil'gen, die met vertrouwen
Offeren en Mijn verbond onderhouwen.

3. En gij, hemels, zult melden overbreid
Gods, des Rechters grote gerechtigheid,
Hoort mijn volk, Ik spreek u aan in 't gemeen,
Ik ben uw God, daar is ook anders geen;
Ik zal u niet straffen om uw off'randen,
Die ik hebbe geëist van uwe handen.

4. Van u iets te nemen heb Ik geen nood,
Ossen noch bokken, 't zij klein ofte groot;
Want al het vee der bossen dat is mijn,
Ook de dieren, die met duizenden zijn
Op de bergen; ja de vogelkens kleine
En 't gedierte des velds is Mijn alleine.

5. Al hongerde Mij, Ik en zei 't u niet;
Want 't aardrijk is Mijn, met al, dat men ziet.
Meent gij, dat Ik ossenvlees eten moet,
Of tot drank behoeve der bokken bloed?
Neen Ik; maar offert dankzegging met zingen,
En wilt uw beloften doen en volbringen.

6. Roept Mij aan, en Ik zal u in den nood
Helpen, en gij zult Mijn Naam maken groot.
Maar God spreekt de schalken aan zeer verstoord:
Waarom verkondigt gij alzo Mijn woord?
En neemt Mijn bond in uwen bozen monde,
Dewijl gij Mijn straffe haat in den gronde.

7. Nadat gij ook hebt Mijn gebod versmaad,
En als gij nog een dief ziet, met hem gaat;
Dien zijt gij gelijk, ja ook toegedaan.
Van echtbrekers wilt gij u niet ontslaan;
Den mond opent gij tot schenden en smaden,
Uw tonge kan niet dan liegen en schaden.

8. Gij zit en relt van uwen broeder kwaad,
En met achterklap gij hem zeer belaadt;
Dit doet gij, en omdat Ik zwijge stil,
Gij meent, dat Ik u gelijk wezen wil;
Maar ik zal u nog onder ogen stellen
Uw zond' en u daarom straffen en kwellen.

9. Och! wilt toch dit merken en wel verstaan,
Gij die God gans vergeet, hoort dit vermaan.
Opdat gij niet zonder hulp haast vergaat.
Die dankoffert, die eert Mij met der daad,
Spreekt God; en die dezen weg gaan en treden
Zullen Mijn heil overkomen in vrede.

1. De Heer die leeft, de God der goden spreekt,
van waar de zon rijst als de dag aanbreekt,
tot waar zij, als de nacht komt, ondergaat,
roept Hij de aarde op, want Hij houdt raad.
Uit Sion, hoog in heerlijkheid verheven,
verschijnt de Heer, door blinkend licht omgeven.

2. Door een verterend vuur voorafgegaan,
omgeven door een werv'lende orkaan,
komt onze God, geweldig schrijdt Hij voort.
En Hij verheft zijn stem om 't verste oord
in hemel en op aarde te doen horen
dat Hij zal richten wie Hij heeft verkoren.

3. Verzamelt hen tot wie mijn gunst zich neigt,
wier offer als een heilig teken stijgt,
als zij 't verbond bezeeg'len met hun Heer.
De hemel roemt Gods recht en geeft Hem eer
nu Hij als rechter zetelt en de zijnen
dagvaardt om voor zijn vierschaar te verschijnen.

4. Zo spreekt de Heer en opent zijn geding:
Hoor nu, mijn volk, naar mijn beschuldiging,
Israël, luister wat mijn aanklacht zegt,
Ik ben uw God, voor Mij staat gij terecht.
Ik vel geen oordeel om uw offeranden,
daar steeds uw altaarvuren voor Mij branden.

5. Meent Gij dat Ik de stieren uit uw stal,
de bokken uit uw kooien nemen zal?
Het wild dat in het woud zijn schuilplaats heeft,
dat zwerft en vrij op duizend bergen leeft,
de vogels in de lucht, Ik ken ze alle,
Ik kan ze nemen naar mijn welgevallen.

6. Ik die als herder 't wild gedierte weid,
behoef de spijzen niet die gij bereidt.
Indien Ik honger had, Ik zei 't u niet,
de hele wereld is mijn grondgebied.
Meent gij dat stier en bok als offergaven,
dat vlees en bloed Mij voeden en Mij laven?

7. Offer God lof, bied Hem uw dankbaarheid,
voldoe aan uw geloften, Hem gewijd.
Dan zult gij, als het onheil u omringt,
wanneer de angst u in de engte dringt,
Mij roepen en Ik zal het al doen keren.
Ik geef u ruimte en gij zult Mij eren.

8. Maar tot de goddeloze mens spreekt God;
Mijn rechten klinken in uw mond als spot.
Gij spreekt van mijn verbond, maar haat de wet,
verwerpt mijn woord, als het u grenzen zet.
Gij houdt het met ontuchtigen en dieven
en leeft naar eigen lusten en believen.

9. Al wat uw lippen spreken is onwaar,
uw tong rijgt enkel leugens aan elkaar.
Gij zit met and'ren nauwelijks tezaam,
of gij werpt smetten op uw broeders naam.
Wanneer Ik zweeg, dan zoudt gij, goddelozen,
nog denken: God heeft mijn partij gekozen.

10. 't Is daarom dat Ik u de waarheid zeg,
de vinger bij uw boze daden leg.
Ik breng ze een voor een u onder 't oog.
Bedenk dat Ik de zonde niet gedoog.
Gij die uw God vergeet, geen hulp kan baten,
als Ik mijn toorn de vrije loop zal laten.

11. Zo spreekt de Heer; al wie in dankbaarheid
aan Mij het offer van zijn leven wijdt,
houdt Mij in eer en heeft mijn wil verstaan.
Hij baant de weg, waarlangs mijn heil kan gaan.
Hij zal het zien, hij zal het zelf ervaren;
Ik zal mijn vrede aan hem openbaren.

1. De Heer die leeft, de God der goden spreekt,
van waar de zon rijst als de dag aanbreekt,
tot waar zij, als de nacht komt, ondergaat,
roept Hij de aarde op, want Hij houdt raad.
Uit Sion, hoog in heerlijkheid verheven,
verschijnt de Heer, door blinkend licht omgeven.

2. Door een verterend vuur voorafgegaan,
omgeven door een wervlende orkaan,
komt onze God, geweldig schrijdt Hij voort.
En Hij verheft zijn stem om 't verste oord
in hemel en op aarde te doen horen
dat Hij zal richten wie Hij heeft verkoren.

3. Verzamelt hen tot wie mijn gunst zich neigt,
wier offer als een heilig teken stijgt,
als zij 't verbond bezeeglen met hun Heer.
De hemel roemt Gods recht en geeft Hem eer
nu Hij als rechter zetelt en de zijnen
dagvaardt om voor zijn vierschaar te verschijnen.

4. Zo spreekt de Heer en opent zijn geding:
Hoor nu, mijn volk, naar mijn beschuldiging,
Israël, luister wat mijn aanklacht zegt,
Ik ben uw God, voor Mij staat gij terecht.
Ik vel geen oordeel om uw offeranden,
daar steeds uw altaarvuren voor Mij branden.

5. Meent gij dat Ik de stieren uit uw stal,
de bokken uit uw kooien nemen zal?
Het wild dat in het woud zijn schuilplaats heeft,
dat zwerft en vrij op duizend bergen leeft,
de vogels in de lucht, Ik ken ze alle,
Ik kan ze nemen naar mijn welgevallen.

6. Ik die als herder 't wild gedierte weid,
behoef de spijzen niet die gij bereidt.
Indien Ik honger had, Ik zei 't u niet,
de hele wereld is mijn grondgebied.
Meent gij dat stier en bok als offergaven,
dat vlees en bloed Mij voeden en Mij laven?

7. Offer God lof, bied Hem uw dankbaarheid,
voldoe aan uw geloften, Hem gewijd.
Dan zult gij, als het onheil u omringt,
wanneer de angst u in de engte dringt,
Mij roepen en Ik zal het al doen keren.
Ik geef u ruimte en gij zult Mij eren.

8. Maar tot de goddeloze mens spreekt God:
Mijn rechten klinken in uw mond als spot.
Gij spreekt van mijn verbond, maar haat de wet,
verwerpt mijn woord, als het u grenzen zet.
Gij houdt het met ontuchtigen en dieven
en leeft naar eigen lusten en believen.

9. Al wat uw lippen spreken is onwaar,
uw tong rijgt enkel leugens aan elkaar.
Gij zit met andren nauwelijks tezaam,
of gij werpt smetten op uw broeders naam.
Wanneer Ik zweeg, dan zoudt gij, goddelozen,
nog denken: God heeft mijn partij gekozen.

10. 't Is daarom dat Ik u de waarheid zeg,
de vinger bij uw boze daden leg.
Ik breng ze een voor een u onder 't oog.
Bedenk dat Ik de zonde niet gedoog.
Gij die uw God vergeet, geen hulp kan baten,
als Ik mijn toorn de vrije loop zal laten.

11. Zo spreekt de Heer: al wie in dankbaarheid
aan Mij het offer van zijn leven wijdt,
houdt Mij in eer en heeft mijn wil verstaan.
Hij baant de weg, waarlangs mijn heil kan gaan.
Hij zal het zien, hij zal het zelf ervaren:
Ik zal mijn vrede aan hem openbaren.

Bijbelteksten

Het uitgangspunt van De Nieuwe Psalmberijming is de Hebreeuwse grondtekst, niet een specifieke vertaling.

Ter referentie vindt u hieronder de links naar de tekst van de psalm in diverse Nederlandse vertalingen.