Het gaat in de psalm om de hartsgesteldheid waarmee God gediend wordt. Offers zijn wel nodig, maar als de offers niet gepaard gaan met een overtuiging van dank en lof, stellen ze niets voor. Het gaat God ten diepste niet om de offers, maar om de lof die uit de houding van de mens blijkt en die zichtbaar wordt in gehoorzaamheid aan zijn geboden. In die zin is de psalm een waarschuwing tegen uiterlijke vroomheid, die niet van binnen is geworteld in het hart. De lofprijzing neemt in het Psalter een grote plaats in, vgl. ook het leger van Hizkia en het Dal van de Lofprijzing (2 Kr. 20:21-26). In de Talmoed staat: ‘Men moet altijd eerst de lof van de Heilige, geprezen zij Hij, vertellen en daarna bidden’. Het belang van lofprijzen komt ook naar voren in de brieven van Paulus, want op de groet laat hij meestal direct een dankzegging en/of lofverheffing volgen. Vergelijk ook Heb. 13:15-16 over het lofoffer van onze lippen. Het doen van geloften (vs.14) heeft in ons godsdienstig leven een veel minder grote plaats dan bij Israël. (bron: Studiebijbel).
We gebruiken cookies voor bijvoorbeeld Google Analytics en social media knoppen. Als je verder surft accepteer je onze cookies. Ja, primaNee, liever niet