Bundel De NieuwepsalmberijmingBestel nu

BUNDEL DE NIEUWE PSALMBERIJMING

De Nieuwe Psalmberijming bevat een nieuwe, eigentijdse berijming van alle 150 psalmen op de Geneefse melodieën.

Prijs: € 22,99

(gratis verzending binnen Nederland)

Ga direct naar psalm

Zoek op tekst:

Zoek op gelegenheid:

Schrijf je in voor de nieuwsbrief:

 

Psalm 90

1. Heer, U bent onze schuilplaats in gevaren.
Al generaties lang wilt U ons sparen.
Nog voor de bergen uit de aarde rezen,
voor U het land een plek had toegewezen,
was U al God; dat blijft U voor altijd,
van eeuwigheid en tot in eeuwigheid.

2. De mens, aan wie U adem hebt gegeven,
keert weer tot stof, lang laat U hem niet leven.
Voor U zijn duizend jaar zo omgevlogen,
alsof het maar een dag was in uw ogen.
Een mensenleven is van korte duur,
een wake in de nacht, een enkel uur.

3. U vaagt de mensen weg als morgendromen,
als gras dat in de ochtend op kan komen,
maar dat die avond al wordt afgesneden.
Wij sterven door de zonden die we deden.
U brengt ze alle woedend aan het licht,
onthult ze in de glans van uw gezicht.

4. Ons leven gaat voorbij als een gedachte.
Als in een zucht vervliegen onze krachten.
Zeventig jaar, als we dat al bereiken,
zullen vol moeite en verdriet verstrijken.
Al halen we misschien de tachtig jaar,
toch is het beste van ons leven zwaar.

5. Uw grote woede is niet voor te stellen.
Leer ons om onze dagen zo te tellen
dat wijsheid diep vanbinnen door zal dringen.
Kom snel, HEER, zorg voor uw vertrouwelingen!
Bedek ons met uw liefde als met dauw.
Dan zingt ons hele leven van uw trouw.

6. Vergoed ons, Heer, de moeitevolle jaren.
Laat ons nu zorgeloos geluk ervaren.
Toon onze kinderen uw grote daden.
Heer, onze God, verschijn met uw genade.
Bevestig zelf het werk van onze hand;
het werk van onze hand, houd dat in stand.

1. Heer, U bent onze schuilplaats in gevaren.
Al generaties lang wilt U ons sparen.
Nog voor de bergen uit de aarde rezen,
voor U het land een plek had toegewezen,
was U al God; dat blijft U voor altijd,
van eeuwigheid en tot in eeuwigheid.

2. De mens, aan wie U adem hebt gegeven,
keert weer tot stof, lang laat U hem niet leven.
Voor U zijn duizend jaar zo omgevlogen,
alsof het maar een dag was in uw ogen.
Een mensenleven is van korte duur,
een wake in de nacht, een enkel uur.

3. U vaagt de mensen weg als morgendromen,
als gras dat in de ochtend op kan komen,
maar dat die avond al wordt afgesneden.
Wij sterven door de zonden die we deden.
U brengt ze alle woedend aan het licht,
onthult ze in de glans van uw gezicht.

4. Ons leven gaat voorbij als een gedachte.
Als in een zucht vervliegen onze krachten.
Zeventig jaar, als we dat al bereiken,
zullen vol moeite en verdriet verstrijken.
Al halen we misschien de tachtig jaar,
toch is het beste van ons leven zwaar.

5. Uw grote woede is niet voor te stellen.
Leer ons om onze dagen zo te tellen
dat wijsheid diep vanbinnen door zal dringen.
Kom snel, HEER, zorg voor uw vertrouwelingen!
Bedek ons met uw liefde als met dauw.
Dan zingt ons hele leven van uw trouw.

6. Vergoed ons, Heer, de moeitevolle jaren.
Laat ons nu zorgeloos geluk ervaren.
Toon onze kinderen uw grote daden.
Heer, onze God, verschijn met uw genade.
Bevestig zelf het werk van onze hand;
het werk van onze hand, houd dat in stand.

Open deze psalm in de app van DNP

Tekst: Jan Pieter Kuijper

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

De nieuwe psalmberijming

1. Heer, U bent onze schuilplaats in gevaren.
Al generaties lang wilt U ons sparen.
Nog voor de bergen uit de aarde rezen,
voor U het land een plek had toegewezen,
was U al God; dat blijft U voor altijd,
van eeuwigheid en tot in eeuwigheid.

2. De mens, aan wie U adem hebt gegeven,
keert weer tot stof, lang laat U hem niet leven.
Voor U zijn duizend jaar zo omgevlogen,
alsof het maar een dag was in uw ogen.
Een mensenleven is van korte duur,
een wake in de nacht, een enkel uur.

3. U vaagt de mensen weg als morgendromen,
als gras dat in de ochtend op kan komen,
maar dat die avond al wordt afgesneden.
Wij sterven door de zonden die we deden.
U brengt ze alle woedend aan het licht,
onthult ze in de glans van uw gezicht.

4. Ons leven gaat voorbij als een gedachte.
Als in een zucht vervliegen onze krachten.
Zeventig jaar, als we dat al bereiken,
zullen vol moeite en verdriet verstrijken.
Al halen we misschien de tachtig jaar,
toch is het beste van ons leven zwaar.

5. Uw grote woede is niet voor te stellen.
Leer ons om onze dagen zo te tellen
dat wijsheid diep vanbinnen door zal dringen.
Kom snel, HEER, zorg voor uw vertrouwelingen!
Bedek ons met uw liefde als met dauw.
Dan zingt ons hele leven van uw trouw.

6. Vergoed ons, Heer, de moeitevolle jaren.
Laat ons nu zorgeloos geluk ervaren.
Toon onze kinderen uw grote daden.
Heer, onze God, verschijn met uw genade.
Bevestig zelf het werk van onze hand;
het werk van onze hand, houd dat in stand.

1. Heer, U bent onze schuilplaats in gevaren.
Al generaties lang wilt U ons sparen.
Nog voor de bergen uit de aarde rezen,
voor U het land een plek had toegewezen,
was U al God; dat blijft U voor altijd,
van eeuwigheid en tot in eeuwigheid.

2. De mens, aan wie U adem hebt gegeven,
keert weer tot stof, lang laat U hem niet leven.
Voor U zijn duizend jaar zo omgevlogen,
alsof het maar een dag was in uw ogen.
Een mensenleven is van korte duur,
een wake in de nacht, een enkel uur.

3. U vaagt de mensen weg als morgendromen,
als gras dat in de ochtend op kan komen,
maar dat die avond al wordt afgesneden.
Wij sterven door de zonden die we deden.
U brengt ze alle woedend aan het licht,
onthult ze in de glans van uw gezicht.

4. Ons leven gaat voorbij als een gedachte.
Als in een zucht vervliegen onze krachten.
Zeventig jaar, als we dat al bereiken,
zullen vol moeite en verdriet verstrijken.
Al halen we misschien de tachtig jaar,
toch is het beste van ons leven zwaar.

5. Uw grote woede is niet voor te stellen.
Leer ons om onze dagen zo te tellen
dat wijsheid diep vanbinnen door zal dringen.
Kom snel, HEER, zorg voor uw vertrouwelingen!
Bedek ons met uw liefde als met dauw.
Dan zingt ons hele leven van uw trouw.

6. Vergoed ons, Heer, de moeitevolle jaren.
Laat ons nu zorgeloos geluk ervaren.
Toon onze kinderen uw grote daden.
Heer, onze God, verschijn met uw genade.
Bevestig zelf het werk van onze hand;
het werk van onze hand, houd dat in stand.

Tekst: Jan Pieter Kuijper

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

Gebruik in diensten

Wij willen u aanmoedigen de psalmen van De Nieuwe Psalmberijming binnen uw kerkelijke gemeenschap te zingen, uit te voeren, teksten af te drukken en/of liedteksten te projecteren.

Wij verwachten wel dat u een CCLi Licentie heeft afgesloten. Voor meer informatie CCLi Benelux. Gebruik voor deze psalm liednummer 7071301 bij uw rapportage aan CCLi.

Beamsheets

Download hieronder de beamsheets van deze psalm.

Beamsheets witte achtergrond (4:3)
Beamsheets zwarte achtergrond (4:3)


Beamsheets witte achtergrond (16:9)

Beamsheets zwarte achtergrond (16:9)

Bladmuziek Psalternatief

Psalternatief is een project voor psalm en band. De bladmuziek is uitgeschreven met tekst, melodie en akkoordsymbolen.
Download hier de bladmuziek

Melodie

Zetting Claude Goudimel, gespeeld door Dick Sanderman via Hauptwerk sampleset Zwolle

Alternatieve melodieën

Deze psalm heeft dezelfde melodie als Psalm 78

1. Gij zijt, o HEER', van d' allervroegste jaren
Voor ons geweest een toevlucht in gevaren.
Eer berg en rots uit niet geboren waren,
Eer d' aarde rustt' op hare grondpilaren
Van eeuwigheid, o God Die eeuwig leeft,
Zijt Gij de God, Die eind noch oorsprong heeft!

2. Uw oppermacht, die wij ootmoedig eren,
Kan door een wenk den mens zijn broosheid leren.
Uw wenk alleen, al schijnt ons niets te deren,
Verbrijzelt ons, doet ons tot aarde keren!
Want in Uw oog zijn duizend jaren, HEER',
Een enk'le dag, een nachtwaak, en niets meer.

3. Gij overstroomt het mensdom; zijn vermogen
Is, als een slaap, een ijd'le droom, vervlogen.
Zij zijn als 't gras, dat 's morgens, overtogen
Met frissen dauw, in bloei staat voor elks ogen.
Maar 's avonds, als het afgesneden wordt,
Op 't open veld in weinig tijds verdort.

4. Door Uwen toorn vergaat ons kwijnend leven;
Uw gramschap doet ons hart van doodschrik beven,
O God, als Gij, in majesteit verheven,
Het onrecht, dat w' in 't openbaar bedreven,
En 't kwaad, door ons in 't heimelijk verricht,
In 't licht stelt voor Uw glansrijk aangezicht.

5. Wanneer Uw toorn en gramschap ons bezwaren,
Dan wenden, dan verdwijnen onze jaren.
Wij zien hen als gedachten, henenvaren;
Of, blijft Uw gunst ons in het leven sparen,
Dan klimmen wij ten hoogste tot den top
Van zeventig of tachtig jaren op.

6. Helaas, het best van onze beste dagen
Baart dikwijls smart, geeft dikwijls stof tot klagen;
Daar zorg, verdriet en jammerlijke plagen
Steeds, beurt om beurt, de matte ziel doorknagen.
De levensdraad wordt schielijk afgesneen;
Wij schenen sterk, en ach, wij vliegen heen.

7. Wie kent Uw toorn, wie zijn geduchte krachten?
Wie vreest dien recht geduchtste Macht der machten?
Leer ons den tijd des levens kost'lijk achten,
Opdat ons hart de wijsheid moog' betrachten.
Keer weder HEER', Uw gunst koom' ons te sta.
Hoe lang ontzegt G' Uw knechten Uw gena?

8. Uw gunst sterkt meer dan d' uitgezochtste spijzen.
Laat, met het licht, haar licht voor ons verrijzen;
Zo zal ons hart op liefelijke wijzen,
Uw goedheid, al ons ov'rig leven, prijzen.
Verblijd ons naar de maat van onzen druk,
En naar den tijd van al ons ongeluk.

9. Laat Uw gena ons met haar troost verrijken,
En laat Uw werk aan Uwe knechten blijken,
Uw heerlijkheid niet van hun kind'ren wijken;
Uw liefd', Uw macht behoed' ons voor bezwijken.
Sterk onze hand, en zegen onze vlijt;
Bekroon ons werk, en nu, en t' allen tijd'.

1. Gij zijt geweest ons toevlucht, Heer genadig,
En t' allen tijd ons toeverlaat geprezen;
Ja zelfs eer de bergen waren in 't wezen,
Eer dat gemaakt werd 't aardrijk ongestadig,
Zo waart Gij God, alzo Gij nu ook zijt,
En voortaan blijven zult t' eeuwigen tijd.

2. Als Gij wilt, de mense moet haast bezwijken;
Gij spreekt: o mens! sterf'lijk van kleiner waarde,
Ik wil, dat gij haast wordt tot stof der aarde.
Want bij U zijn duizend jaar te gelijken,
Als bij ons een dag, die nu is vergaan,
Of een nachtwake, die haast loopt voortaan.

3. Gij laat den mensen een tempeest toekomen,
Zo vergaan zij als een droom onbekwame.
In ener morgenstond zijn zij al t' zame
Afgemaaid, zo men op 't veld snijdt de bloemen,
Die 's morgens staan lieflijk en schoon bijeen,
Maar 's avonds hebben verwe noch kracht geen.

4. Vergaan doet ons Uw gramschap zeer beladen,
En maakt dat wij zijn wonderlijk verslagen;
Uw toorn doet, dat wij ganselijk versagen,
Als Gij Heer, voor U neemt al onz' misdaden
En doorgrondt ons harte scherp'lijk met vliet,
Ja onz' verborgen gedachten doorziet.

5. Zo einden onz' dagen, die haast voortvaren;
Door Uw gramschap gaat recht voorbij ons leven
Als een spreekwoord, van de mensen gedreven;
Want onz' dagen zijn slechts zeventig jaren,
Of tachentig, als 't al ten beste raakt,
En naardat het een sterk mens lange maakt.

6. Noch is 't beste van onz' ellende dagen,
Niet dan moeit' en arbeid, ja ook zwaar lijden,
't Welk vergaat, zo wij ook doen t' allen tijden.
Wie kan den last Uwer gramschap verdragen
Ofte verstaan? Want zo groot Uw kracht is,
Zo groot is ook Uwe toorne gewis

7. Daarom o Heer! leer ons verstaan en merken,
Hoe kort dat ons leven is, vol van smarten.
Dat wij verstaan mogen en recht beharten
Uwe wijsheid, in Uw woord en Uw werken.
Keer tot ons, hoe lang zullen klagen wij?
Van Uwe gramschap maak Uw knechten vrij.

8. Maak ons 's morgens vroeg vol Uwer genade;
Opdat wij met vreugd en vrolijken zingen
Den loop onzes leven mogen volbringen.
Verheug ons, Heer, al t' zaam vroeg ende spade,
Nadat Gij ons nu hebt zo menig jaar
Zeer hard benauwd in Uwen toorne zwaar.

9. Over Uwe knechten laat Uw werk blijken;
Laat over onz' kind'ren schijnen Uw ere,
En Uw heerlijkheid klaar blinken, o Heere!
Regeer ons doen, o God! Heer des aardrijken,
En stier ons toch in enen rechten gank,
Regeer ons doen, want wij zijn mensen krank.

1. Gij zijt geweest, o Heer, en Gij zult wezen
de zekerheid van allen die U vrezen.
Geslachten gaan, geslachten zullen komen:
wij zijn in uw ontferming opgenomen.
Wij mogen bouwen op de vaste grond
van uw beloften en van uw verbond. 

2. Nog eer de bergen uit de baaierd stegen,
de aarde en de zee gestalte kregen,
nog eer uw scheppend woord aan alle leven
een wereld om te wonen heeft gegeven,
God, zijt Gij God, dezelfde die Gij zijt,
van eeuwigheid en tot in eeuwigheid.

3. O Here God, Gij wendt het mensenleven
om het weer aan het stof terug te geven.
Gij zegt: Keer weder, mensenkind, keer weder.
Want duizend jaren, Gij ziet op ze neder
als op een nachtwaak, zij zijn in uw oog
gelijk de dag van gist'ren die vervloog.

4. Gij overspoelt de sterv'ling met uw stromen.
De jaren snellen ons voorbij als dromen.
Wij zijn als gras, fris in het ochtendgloren,
des avonds dor en alle glans verloren.
Uw toorn, rechtvaardig God, doet ons vergaan.
Uw gramschap overweldigt ons bestaan.

5. Heer, onze daden en hun loze gronden
zijn voor uw aanschijn niets dan schuld en zonde.
Al wat wij heim'lijk in ons hart omdragen
doorlicht uw heiligheid- en wij versagen,
want uw gerechte toorn verslindt de tijd,
zodat ons leven als een zucht verglijdt.

6. Zeventig, tachtig jaren mensenleven,
is dat, o Heer, om hoog van op te geven?
't Is moeite en verdriet. Och mocht het wezen
dat wij U kenden naar Gij zijt te vrezen.
Leer Gij ons zo te leven, dag voor dag,
dat in ons hart de wijsheid wonen mag.

7. Wend U tot ons, keer tot ons weder, Here,
hoe lang nog zult Gij uw gelaat afkeren?
Schenk ons het morgenrood van uw genade,
dan prijzen wij voortaan uw grote daden.
Vergun uw volk, na jarenlange druk,
nu vele jaren zorgeloos geluk.

8. Laat, Heer, uw volk uw daden zien en leven
en laat uw glans hun kinderen omgeven.
Zie op ons neer met vriendelijke ogen.
O God, bescherm ons in ons onvermogen.
Bevestig wat de hand heeft opgevat,
het werk van onze hand, bevestig dat.

1. Gij zijt geweest, o Heer, en Gij zult wezen
de zekerheid van allen die U vrezen.
Geslachten gaan, geslachten zullen komen:
wij zijn in uw ontferming opgenomen.
Wij mogen bouwen op de vaste grond
van uw beloften en van uw verbond.

2. Nog eer de bergen uit de baaierd stegen,
de aarde en de zee gestalte kregen,
nog eer uw scheppend woord aan alle leven
een wereld om te wonen heeft gegeven,
God, zijt Gij God, dezelfde die Gij zijt,
van eeuwigheid en tot in eeuwigheid.

3. O Here God, Gij wendt het mensenleven
om het weer aan het stof terug te geven.
Gij zegt: Keer weder, mensenkind, keer weder.
Want duizend jaren, Gij ziet op ze neder
als op een nachtwaak, zij zijn in uw oog
gelijk de dag van gistren die vervloog.

4. Gij overspoelt de stervling met uw stromen.
De jaren snellen ons voorbij als dromen.
Wij zijn als gras, fris in het ochtendgloren,
des avonds dor en alle glans verloren.
Uw toorn, rechtvaardig God, doet ons vergaan.
Uw gramschap overweldigt ons bestaan.

5. Heer, onze daden en hun loze gronden
zijn voor uw aanschijn niets dan schuld en zonde.
Al wat wij heimlijk in ons hart omdragen
doorlicht uw heiligheid - en wij versagen,
want uw gerechte toorn verslindt de tijd,
zodat ons leven als een zucht verglijdt.

6. Zeventig, tachtig jaren mensenleven,
is dat, o Heer, om hoog van op te geven?
't Is moeite en verdriet. Och mocht het wezen
dat wij U kenden naar Gij zijt te vrezen.
Leer Gij ons zo te leven, dag voor dag,
dat in ons hart de wijsheid wonen mag.

7. Wend U tot ons, keer tot ons weder, Here,
hoelang nog zult Gij uw gelaat afkeren?
Schenk ons het morgenrood van uw genade,
dan prijzen wij voortaan uw grote daden.
Vergun uw volk, na jarenlange druk,
nu vele jaren zorgeloos geluk.

8. Laat, Heer, uw volk uw daden zien en leven
en laat uw glans hun kinderen omgeven.
Zie op ons neer met vriendelijke ogen.
O God, bescherm ons in ons onvermogen.
Bevestig wat de hand heeft opgevat,
het werk van onze hand, bevestig dat.

Bijbelteksten

Het uitgangspunt van De Nieuwe Psalmberijming is de Hebreeuwse grondtekst, niet een specifieke vertaling.

Ter referentie vindt u hieronder de links naar de tekst van de psalm in diverse Nederlandse vertalingen.