“Hör mein Bitten, Herr, neige dich zu mir … O, könnt ich fliehn wie die Taube dahin…” Ontroerend en loepzuiver zong de blinde sopraan Dé van Oenen deze woorden uit psalm 55, een compositie van Felix Mendelssohn-Bartholdy. Vastgelegd op een 45-toerenplaatje in 1957, grijsgedraaid in mijn ouderlijk huis.
Zo verliep muzikaal gezien mijn kennismaking met deze psalm, niet via een berijmd gedeelte gezongen in de kerk van mijn jeugd, waar ‘1773’ toen nog de regel was. Als ik die 14 coupletten doorlees, begrijp ik dat het ook wel moeilijk is er één als gemeentezang op te geven, vooral vanwege de verouderde taal (“mijn hart voelt weên en bange nepen”, “dat hen de dood als schuldheer velle”). Lees het hele artikel op Theologie.nl
We gebruiken cookies voor bijvoorbeeld Google Analytics en social media knoppen. Als je verder surft accepteer je onze cookies. Ja, primaNee, liever niet