Bundel De NieuwepsalmberijmingBestel nu

BUNDEL DE NIEUWE PSALMBERIJMING

De Nieuwe Psalmberijming bevat een nieuwe, eigentijdse berijming van alle 150 psalmen op de Geneefse melodieën.

Prijs: € 22,99

(gratis verzending binnen Nederland)

Ga direct naar psalm

Zoek op tekst:

Zoek op gelegenheid:

Schrijf je in voor de nieuwsbrief:

 

Psalm 68

1. God richt zich op met majesteit.
Zijn haters zoeken veiligheid;
ze rennen voor hun leven.
Zoals de wind de rook verjaagt,
zo wordt zijn vijand weggevaagd,
ver uit het zicht verdreven.
Maar de rechtvaardigen zijn blij.
Wanneer God nadert, juichen zij;
ze klappen opgetogen.
Bezing zijn naam, Hij komt eraan!
Spring voor Hem op en maak ruim baan.
Je lied zal Hem verhogen.

2. God kijkt vanuit zijn heiligdom
als vader naar de wezen om;
de weduwen behoedt Hij.
Wie zich verlaten voelt en zwak
geeft Hij ruimhartig onderdak;
de hongerige voedt Hij.
Wie niet meer weet wat vrijheid is
haalt Hij uit de gevangenis,
van elke straf ontheven.
Maar mensen die opstandig zijn
lijden gebrek in de woestijn,
waar niets kan overleven.

3. O God, toen U vol majesteit
uw eigen volk had uitgeleid
als herder van uw kudde,
dreunde de hele aarde luid,
de hemel stortte water uit;
de Horeb stond te schudden.
U hebt uw erfdeel door uw macht
naar het beloofde land gebracht,
een land van milde regen.
Uw volk, vermoeid en uitgeblust,
kreeg daar weer nieuwe kracht en rust,
ontving uw rijke zegen.

4. Geef deze blijde boodschap door;
verspreid dit woord van God in koor:
de vijand is verslagen!
Door vrouwen werd de buit geteld,
terwijl hun mannen in het veld
lui bij het kampvuur lagen.
Het zilver blonk in overvloed.
Verblindend was de gouden gloed
van fraai vergulde duiven.
Gods almacht joeg de heersers op,
zoals de storm op Salmons top
de sneeuw hoog op laat stuiven.

5. Jij Basans berg, massieve rots,
met al je toppen, machtig trots,
wat sta je daar te kniezen?
Waarom vind jij het toch zo erg
dat God niet jou, jaloerse berg,
als woonplaats wilde kiezen?
Met veel vertoon van macht beklom
de Heer zijn berg, zijn heiligdom;
zijn zege werd bezongen.
Men legde gaven voor Hem neer.
Zelfs van rebellen heeft de HEER
belastinggeld bedongen.

6. Prijs en aanbid God elke dag.
Bij voorspoed en bij tegenslag
zal deze God ons dragen.
Hij is een God die ons bevrijdt,
die zegenend zijn handen spreidt.
Hij heeft de dood verslagen.
Zijn tegenstanders velt Hij neer.
‘Ik kom hen halen’, spreekt de HEER,
‘ze krijgen geen genade.
De honden likken van hun bloed.
De straat kleurt rood en jullie voet
zal door die plassen waden.’

7. Met citer, harp en tamboerijn
is het een vrolijk zangfestijn,
de stoet voor God, mijn koning.
Ik zie daar muzikanten gaan
en meisjes die op trommels slaan;
ze trekken naar zijn woning.
Prijs, klein en groot, bij snarenspel
de HEER, de God van Israël,
de bron van al het leven.
Het land loopt uit van zuid tot noord,
tot welke stam men ook behoort,
om God de eer te geven.

8. U hebt altijd uw macht getoond
vanuit de tempel waar U woont;
toon ons opnieuw uw daden.
Dan wordt U, God, in uw paleis
door koningen als eerbewijs
met gaven overladen.
Bestraf het land dat ons bespiedt.
Vechtende volken, spaar ze niet;
vertrap wie geld begeren.
Dan komen afgezanten snel
om U, de God van Israël,
met diep ontzag te eren.

9. Zing, koninkrijken, zing voor Hem,
voor God de Heer, met hart en stem;
erken Hem, alle volken.
Hij trekt zijn koninklijke spoor
de hoge hemelsferen door,
ver boven lucht en wolken.
De Heer verheft zijn stem met kracht.
Zijn majesteit en grote macht
gaan elk verstand te boven.
Vanuit zijn heiligdom staat Hij
zijn Israël vol liefde bij.
Laat iedereen Hem loven!

1. God richt zich op met majesteit.
Zijn haters zoeken veiligheid;
ze rennen voor hun leven.
Zoals de wind de rook verjaagt,
zo wordt zijn vijand weggevaagd,
ver uit het zicht verdreven.
Maar de rechtvaardigen zijn blij.
Wanneer God nadert, juichen zij;
ze klappen opgetogen.
Bezing zijn naam, Hij komt eraan!
Spring voor Hem op en maak ruim baan.
Je lied zal Hem verhogen.

2. God kijkt vanuit zijn heiligdom
als vader naar de wezen om;
de weduwen behoedt Hij.
Wie zich verlaten voelt en zwak
geeft Hij ruimhartig onderdak;
de hongerige voedt Hij.
Wie niet meer weet wat vrijheid is
haalt Hij uit de gevangenis,
van elke straf ontheven.
Maar mensen die opstandig zijn
lijden gebrek in de woestijn,
waar niets kan overleven.

3. O God, toen U vol majesteit
uw eigen volk had uitgeleid
als herder van uw kudde,
dreunde de hele aarde luid,
de hemel stortte water uit;
de Horeb stond te schudden.
U hebt uw erfdeel door uw macht
naar het beloofde land gebracht,
een land van milde regen.
Uw volk, vermoeid en uitgeblust,
kreeg daar weer nieuwe kracht en rust,
ontving uw rijke zegen.

4. Geef deze blijde boodschap door;
verspreid dit woord van God in koor:
de vijand is verslagen!
Door vrouwen werd de buit geteld,
terwijl hun mannen in het veld
lui bij het kampvuur lagen.
Het zilver blonk in overvloed.
Verblindend was de gouden gloed
van fraai vergulde duiven.
Gods almacht joeg de heersers op,
zoals de storm op Salmons top
de sneeuw hoog op laat stuiven.

5. Jij Basans berg, massieve rots,
met al je toppen, machtig trots,
wat sta je daar te kniezen?
Waarom vind jij het toch zo erg
dat God niet jou, jaloerse berg,
als woonplaats wilde kiezen?
Met veel vertoon van macht beklom
de Heer zijn berg, zijn heiligdom;
zijn zege werd bezongen.
Men legde gaven voor Hem neer.
Zelfs van rebellen heeft de HEER
belastinggeld bedongen.

6. Prijs en aanbid God elke dag.
Bij voorspoed en bij tegenslag
zal deze God ons dragen.
Hij is een God die ons bevrijdt,
die zegenend zijn handen spreidt.
Hij heeft de dood verslagen.
Zijn tegenstanders velt Hij neer.
‘Ik kom hen halen’, spreekt de HEER,
‘ze krijgen geen genade.
De honden likken van hun bloed.
De straat kleurt rood en jullie voet
zal door die plassen waden.’

7. Met citer, harp en tamboerijn
is het een vrolijk zangfestijn,
de stoet voor God, mijn koning.
Ik zie daar muzikanten gaan
en meisjes die op trommels slaan;
ze trekken naar zijn woning.
Prijs, klein en groot, bij snarenspel
de HEER, de God van Israël,
de bron van al het leven.
Het land loopt uit van zuid tot noord,
tot welke stam men ook behoort,
om God de eer te geven.

8. U hebt altijd uw macht getoond
vanuit de tempel waar U woont;
toon ons opnieuw uw daden.
Dan wordt U, God, in uw paleis
door koningen als eerbewijs
met gaven overladen.
Bestraf het land dat ons bespiedt.
Vechtende volken, spaar ze niet;
vertrap wie geld begeren.
Dan komen afgezanten snel
om U, de God van Israël,
met diep ontzag te eren.

9. Zing, koninkrijken, zing voor Hem,
voor God de Heer, met hart en stem;
erken Hem, alle volken.
Hij trekt zijn koninklijke spoor
de hoge hemelsferen door,
ver boven lucht en wolken.
De Heer verheft zijn stem met kracht.
Zijn majesteit en grote macht
gaan elk verstand te boven.
Vanuit zijn heiligdom staat Hij
zijn Israël vol liefde bij.
Laat iedereen Hem loven!

Open deze psalm in de app van DNP

Tekst: Jan Pieter Kuijper

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

De nieuwe psalmberijming

1. God richt zich op met majesteit.
Zijn haters zoeken veiligheid;
ze rennen voor hun leven.
Zoals de wind de rook verjaagt,
zo wordt zijn vijand weggevaagd,
ver uit het zicht verdreven.
Maar de rechtvaardigen zijn blij.
Wanneer God nadert, juichen zij;
ze klappen opgetogen.
Bezing zijn naam, Hij komt eraan!
Spring voor Hem op en maak ruim baan.
Je lied zal Hem verhogen.

2. God kijkt vanuit zijn heiligdom
als vader naar de wezen om;
de weduwen behoedt Hij.
Wie zich verlaten voelt en zwak
geeft Hij ruimhartig onderdak;
de hongerige voedt Hij.
Wie niet meer weet wat vrijheid is
haalt Hij uit de gevangenis,
van elke straf ontheven.
Maar mensen die opstandig zijn
lijden gebrek in de woestijn,
waar niets kan overleven.

3. O God, toen U vol majesteit
uw eigen volk had uitgeleid
als herder van uw kudde,
dreunde de hele aarde luid,
de hemel stortte water uit;
de Horeb stond te schudden.
U hebt uw erfdeel door uw macht
naar het beloofde land gebracht,
een land van milde regen.
Uw volk, vermoeid en uitgeblust,
kreeg daar weer nieuwe kracht en rust,
ontving uw rijke zegen.

4. Geef deze blijde boodschap door;
verspreid dit woord van God in koor:
de vijand is verslagen!
Door vrouwen werd de buit geteld,
terwijl hun mannen in het veld
lui bij het kampvuur lagen.
Het zilver blonk in overvloed.
Verblindend was de gouden gloed
van fraai vergulde duiven.
Gods almacht joeg de heersers op,
zoals de storm op Salmons top
de sneeuw hoog op laat stuiven.

5. Jij Basans berg, massieve rots,
met al je toppen, machtig trots,
wat sta je daar te kniezen?
Waarom vind jij het toch zo erg
dat God niet jou, jaloerse berg,
als woonplaats wilde kiezen?
Met veel vertoon van macht beklom
de Heer zijn berg, zijn heiligdom;
zijn zege werd bezongen.
Men legde gaven voor Hem neer.
Zelfs van rebellen heeft de HEER
belastinggeld bedongen.

6. Prijs en aanbid God elke dag.
Bij voorspoed en bij tegenslag
zal deze God ons dragen.
Hij is een God die ons bevrijdt,
die zegenend zijn handen spreidt.
Hij heeft de dood verslagen.
Zijn tegenstanders velt Hij neer.
‘Ik kom hen halen’, spreekt de HEER,
‘ze krijgen geen genade.
De honden likken van hun bloed.
De straat kleurt rood en jullie voet
zal door die plassen waden.’

7. Met citer, harp en tamboerijn
is het een vrolijk zangfestijn,
de stoet voor God, mijn koning.
Ik zie daar muzikanten gaan
en meisjes die op trommels slaan;
ze trekken naar zijn woning.
Prijs, klein en groot, bij snarenspel
de HEER, de God van Israël,
de bron van al het leven.
Het land loopt uit van zuid tot noord,
tot welke stam men ook behoort,
om God de eer te geven.

8. U hebt altijd uw macht getoond
vanuit de tempel waar U woont;
toon ons opnieuw uw daden.
Dan wordt U, God, in uw paleis
door koningen als eerbewijs
met gaven overladen.
Bestraf het land dat ons bespiedt.
Vechtende volken, spaar ze niet;
vertrap wie geld begeren.
Dan komen afgezanten snel
om U, de God van Israël,
met diep ontzag te eren.

9. Zing, koninkrijken, zing voor Hem,
voor God de Heer, met hart en stem;
erken Hem, alle volken.
Hij trekt zijn koninklijke spoor
de hoge hemelsferen door,
ver boven lucht en wolken.
De Heer verheft zijn stem met kracht.
Zijn majesteit en grote macht
gaan elk verstand te boven.
Vanuit zijn heiligdom staat Hij
zijn Israël vol liefde bij.
Laat iedereen Hem loven!

1. God richt zich op met majesteit.
Zijn haters zoeken veiligheid;
ze rennen voor hun leven.
Zoals de wind de rook verjaagt,
zo wordt zijn vijand weggevaagd,
ver uit het zicht verdreven.
Maar de rechtvaardigen zijn blij.
Wanneer God nadert, juichen zij;
ze klappen opgetogen.
Bezing zijn naam, Hij komt eraan!
Spring voor Hem op en maak ruim baan.
Je lied zal Hem verhogen.

2. God kijkt vanuit zijn heiligdom
als vader naar de wezen om;
de weduwen behoedt Hij.
Wie zich verlaten voelt en zwak
geeft Hij ruimhartig onderdak;
de hongerige voedt Hij.
Wie niet meer weet wat vrijheid is
haalt Hij uit de gevangenis,
van elke straf ontheven.
Maar mensen die opstandig zijn
lijden gebrek in de woestijn,
waar niets kan overleven.

3. O God, toen U vol majesteit
uw eigen volk had uitgeleid
als herder van uw kudde,
dreunde de hele aarde luid,
de hemel stortte water uit;
de Horeb stond te schudden.
U hebt uw erfdeel door uw macht
naar het beloofde land gebracht,
een land van milde regen.
Uw volk, vermoeid en uitgeblust,
kreeg daar weer nieuwe kracht en rust,
ontving uw rijke zegen.

4. Geef deze blijde boodschap door;
verspreid dit woord van God in koor:
de vijand is verslagen!
Door vrouwen werd de buit geteld,
terwijl hun mannen in het veld
lui bij het kampvuur lagen.
Het zilver blonk in overvloed.
Verblindend was de gouden gloed
van fraai vergulde duiven.
Gods almacht joeg de heersers op,
zoals de storm op Salmons top
de sneeuw hoog op laat stuiven.

5. Jij Basans berg, massieve rots,
met al je toppen, machtig trots,
wat sta je daar te kniezen?
Waarom vind jij het toch zo erg
dat God niet jou, jaloerse berg,
als woonplaats wilde kiezen?
Met veel vertoon van macht beklom
de Heer zijn berg, zijn heiligdom;
zijn zege werd bezongen.
Men legde gaven voor Hem neer.
Zelfs van rebellen heeft de HEER
belastinggeld bedongen.

6. Prijs en aanbid God elke dag.
Bij voorspoed en bij tegenslag
zal deze God ons dragen.
Hij is een God die ons bevrijdt,
die zegenend zijn handen spreidt.
Hij heeft de dood verslagen.
Zijn tegenstanders velt Hij neer.
‘Ik kom hen halen’, spreekt de HEER,
‘ze krijgen geen genade.
De honden likken van hun bloed.
De straat kleurt rood en jullie voet
zal door die plassen waden.’

7. Met citer, harp en tamboerijn
is het een vrolijk zangfestijn,
de stoet voor God, mijn koning.
Ik zie daar muzikanten gaan
en meisjes die op trommels slaan;
ze trekken naar zijn woning.
Prijs, klein en groot, bij snarenspel
de HEER, de God van Israël,
de bron van al het leven.
Het land loopt uit van zuid tot noord,
tot welke stam men ook behoort,
om God de eer te geven.

8. U hebt altijd uw macht getoond
vanuit de tempel waar U woont;
toon ons opnieuw uw daden.
Dan wordt U, God, in uw paleis
door koningen als eerbewijs
met gaven overladen.
Bestraf het land dat ons bespiedt.
Vechtende volken, spaar ze niet;
vertrap wie geld begeren.
Dan komen afgezanten snel
om U, de God van Israël,
met diep ontzag te eren.

9. Zing, koninkrijken, zing voor Hem,
voor God de Heer, met hart en stem;
erken Hem, alle volken.
Hij trekt zijn koninklijke spoor
de hoge hemelsferen door,
ver boven lucht en wolken.
De Heer verheft zijn stem met kracht.
Zijn majesteit en grote macht
gaan elk verstand te boven.
Vanuit zijn heiligdom staat Hij
zijn Israël vol liefde bij.
Laat iedereen Hem loven!

Tekst: Jan Pieter Kuijper

© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden

Gebruik in diensten

Wij willen u aanmoedigen de psalmen van De Nieuwe Psalmberijming binnen uw kerkelijke gemeenschap te zingen, uit te voeren, teksten af te drukken en/of liedteksten te projecteren.

Wij verwachten wel dat u een CCLi Licentie heeft afgesloten. Voor meer informatie CCLi Benelux. Gebruik voor deze psalm liednummer 7071278 bij uw rapportage aan CCLi.

Beamsheets

Download hieronder de beamsheets van deze psalm.

Beamsheets witte achtergrond (4:3)
Beamsheets zwarte achtergrond (4:3)


Beamsheets witte achtergrond (16:9)

Beamsheets zwarte achtergrond (16:9)

Melodie

Zetting Claude Goudimel, gespeeld door Dick Sanderman via Hauptwerk sampleset Zwolle

Alternatieve melodieën

Deze psalm heeft dezelfde melodie als Psalm 36

1. De HEER' zal opstaan tot den strijd;
Hij zal Zijn haters, wijd en zijd,
Verjaagd, verstrooid, doen zuchten;
Hoe trots Zijn vijand wezen moog',
Hij zal voor Zijn ontzagg'lijk oog,
Al sidderende vluchten.
Gij zult hen, daar G' in glans verschijnt,
Als rook en damp, die ras verdwijnt,
Verdrijven en doen dolen.
't Godd'loze volk wordt haast tot as,
't Zal voor Uw oog vergaan als was,
Dat smelt voor gloende kolen.

2. Maar 't vrome volk, in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wens verkrijgen.
Hun blijdschap zal dan, onbepaald,
Door 't licht, dat van Zijn aanzicht straalt,
Ten hoogsten toppunt stijgen.
Heft Gode blijde psalmen aan;
Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan;
Laat al wat leeft Hem eren.
Bereidt den weg, in Hem verblijd,
Die door de vlakke velden rijdt;
Zijn Naam is HEER' der heren.

3. Springt op van vreugd, verheft Zijn lof,
Die, daar Hij woont in 't hemelhof
Een Vader is der wezen;
Die weduwen haar recht verschaft,
Die streng haar onderdrukkers straft,
En voor Zijn wraak doet vrezen;
Een God, die zet, uit mensenmin,
D' onvruchtb'ren in een huisgezin;
En, om Zijn macht te tonen,
Gevang'nen uit de boeien redt;
Maar die verlaters van Zijn wet
Doet in het dorre wonen.

4. O God, toen Gij, met majesteit,
Uw Israel hebt uitgeleid,
En op Uw heil doen hopen;
Toen Gij langs Parans woesten grond
Hun voortoogt, schokte d' aard' in 't rond.
De hoge heem'len dropen;
De bergen rezen zelfs omhoog;
Men zag dit Sinai voor 't oog,
Van Isrels Koning beven.
Een milden regen zondt G', o HEER',
Op Uw bezwijkend, erf'nis neer,
Om sterkt' aan haar te geven.

5. Uw hoop, Uw kudde woonde daar;
Uit vrije goedheid waart Gij haar,
Een vriendelijk beschermer
En hebt ellendigen dat land,
Bereid door Uwe sterke hand,
O Israels Ontfermer.
De HEER' gaf rijke juichensstof,
Om Zijne wond'ren en Zijn lof
Met hart en mond, te melden.
Men zag welhaast een grote schaar
Met klanken van de blijdste maar,
Vervullen berg en velden.

6. De koningen, hoe zeer geducht,
Zijn met hun heiren weggevlucht;
Zij vloden voor Uw ogen;
De buit van 't overwonnen land
Viel zelfs der vrouwen in de hand,
Schoon niet mee uitgetogen.
Al laagt g', o Isrel, als weleer,
Gebukt bij tichelstenen neer,
Toen gij uw juk moest dragen,
En zwart waart door uw dienstbaarheid,
U is een beter lot bereid;
Uw heilzon is aan 't dagen.

7. Gelijk een duif, door 't zilverwit
En 't goud, dat op haar veed'ren zit,
Bij 't licht der zonnestralen;
Ver boven and're voog'len pronkt,
Zult gij, door 't Godd'lijk oog belonkt,
Weer met uw schoonheid pralen.
Wanneer Gods onweerstaanb're hand
De vorsten uit het ganse land
Verstrooid had en verdreven,
Ontving zijn erfdeel eed'ler schoon,
Dan sneeuw, hoe wit zij zich vertoon',
Aan Salmon ooit kon geven.

8. Dat Bazans hemelhoge berg
Met al zijn heuv'len Sion terg',
En wane t' overtreffen;
Wat springt gij, bergen, trots omhoog?
Wat wilt g' u, in der volk'ren oog,
Bij Sions berg verheffen?
God Zelf heeft dezen berg begeerd
Ter woning, om, aldaar geeerd,
Zijn heerlijkheid te tonen.
De HEER', die hem verkozen heeft,
Die trouwe houdt en eeuwig leeft,
Zal hier ook eeuwig wonen.

9. Gods wagens, boven 't luchtig zwerk,
Zijn tien- en tienmaal duizend sterk;
Verdubbeld in getalen;
Bij hen is Zijne Majesteit,
Een Sinai in heiligheid,
Omringd van bliksemstralen;
Gij voert ten hemel op, vol eer;
De kerker werd Uw buit, o HEER'.
Gij zaagt Uw strijd bekronen
Met gaven, tot der mensen troost,
Opdat zelfs 't wederhorig kroost
Altijd bij U zou wonen.

10. Geloofd zij God met diepst ontzag!
Hij overlaadt ons, dag aan dag,
Met Zijne gunstbewijzen.
Die God is onze zaligheid;
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons 't eeuwig, zalig leven;
Hij kan, en wil, en zal in nood,
Zelfs bij het naad'ren van den dood,
Volkomen uitkomst geven.

11. Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,
God zal Zijns vijands kop verslaan;
Dien haar'gen schedel vellen;
Die trots, wat heilig is, onteert,
En, daar hij schuld met schuld vermeert
Zich tegen Hem durft stellen.
De HEER' heeft Zelf ons toegezeid :
"'k Zal u door macht en wijs beleid,
Uit Bazan weer doen komen;
U zullen, als op Mozes, bee,
Wanneer uw pad loopt door de zee,
Geen golven overstromen."

12. "Dan moogt g' in zegepraal uw voet,
Ja, uwer honden tong, in 't bloed
Van elken vijand steken."
O grote God, geduchte HEER',
Uw gangen, zo vol roem en eer,
Zijn aan Uw volk gebleken;
De gangen van mijn God en Vorst,
Wien, schoon Hij 's werelds rijkskroon torst,
Deez' woningen behaagden.
De zangrei trad den speelrei voor,
In 't midden ging het vrolijk koor
Der trommelende maagden.

13. Looft God in Zijn gemeent' alom,
Den HEER', gij, die in 't heiligdom,
Als Isrels kroost, moogt naad'ren,
Hoe vrolijk gaan de stammen op
Naar Sions godgewijden top,
Met lsrels achtb're vaad'ren!
De vorsten van elk huisgezin,
Zij trekken aan: hier Benjamin;
Schoon klein, hij mocht regeren;
Daar Juda's stam, die glorie won;
Ginds Nafthali en Zebulon,
Om God, hun Koning, t' eren.

14. Uw God, o lsrel, heeft de kracht
Door Zijn bevel u toegebracht.
O God, schraag dat vermogen.
Versterk, hetgeen Gij hebt gewrocht,
En laat Uw hulp, door ons verzocht,
Uw volk voortaan verhogen.
Dan passen, Uwen Naam ter eer,
Om Uwes tempels wil, o HEER',
De vorsten op Uw wenken;
Zij zullen U van allen kant;
Zelfs uit het allerverste land,
Vereren met geschenken.

15. Scheld met Uw stem het wild gediert',
Dat in het riet zo weeld'rig tiert;
De stier- en kalverbenden;
Het volk, dat stukken zilvers geeft,
En dus zich onderworpen heeft;
Maar loert op onz' ellenden.
Gewis, wij zien hen reeds berooid,
En 't oorlogszuchtig volk verstrooid;
Gezanten zullen naad'ren;
Egypte zal met Morenland,
Tot God verheffen hart en hand,
Den God van onze vaad'ren.

16. Gij koninkrijken, zingt Gods lof;
Heft psalmen op naar 't hemelhof
Van ouds Zijn troon en woning;
Waar Hij, bekleed met eer en macht,
Zijn sterke stem verheft met kracht,
En heerst als Sions Koning.
Geeft sterkt' aan onzen God en HEER';
Hij heeft in Israel Zijn eer
En hoogheid willen tonen.
Erkent dien God; Hij is geducht;
Hij doet Zijn sterkte boven lucht
En boven wolken wonen.

17. Hoe groot, hoe vrees'lijk zijt G' alom,
Uit Uw verheven heiligdom,
Aanbidd'lijk Opperwezen!
't Is Isrels God, die krachten geeft,
Van Wien het volk zijn sterkte heeft:
Looft God; elk moet Hem vrezen.

1. Sta op, Heer, toon U onversaagd,
Zo werden verstrooid en verjaagd
Zeer haast al Uw vijanden.
Die God altijd hebben gehaat,
Zullen voor Hem met schand' en smaad
Vlieden in alle landen.
Ons God meteen verdrijven zal
Zijner vijanden gans getal,
Ja als rook doen verzwinden.
Gelijk dat was smelt voor dat vier,
Zal Hij alle godlozen hier
Verteren en verslinden.

2. Doch zullen de vromen verblijd.
Heer! Uwen Naam zingen altijd
En haar in U verblijden;
Zij werden van harten verheugd
En zullen voor God maken vreugd,
Juichende t' allen tijden.
Zingt nu vrolijk en looft den Heer,
Verbreidt met vreugd Zijnes Naams eer.
Prijst Zijn heerlijkheid t' zamen;
Die op de wolken vliegt en vaart,
En een Heer is zeer wijd vermaard,
Eeuwig God is Zijn Name.

3. Verblijdt u in God met ootmoed.
Hij is der wezen Vader goed,
En een Beschermer krachtig
Der weduwen in billigheid;
In den tempel vol heiligheid
Heeft Hij Zijn woonst eendrachtig.
Hij is 't, Die de eenzamen geeft
Een huis dat vol van kind'ren leeft,
Na haar langwijlig wachten.
De gevangenen Hij ontslaat,
En verstrikt de boosdaders kwaad,
Ja laat z' in 't land versmachten.

4. Als Gij Uw volk, Heer! hebt geleid,
En gingt voor hen wijd ende breid
In de grote woestijne;
Toen beefde dat aardrijk meteen,
De hemelen dropen gemeen,
Heer! voor Uwen aanschijne.
Ook deze berg Sina zo groot,
Voor Uw aanschijn, o Heer! verschoot,
God Israëls geprezen!
Gij hebt ons den regen vruchtbaar
Gegeven, en getroost daarnaar
Uw erfdeel uitgelezen.

5. Gij verkwikt Uw volk goedertier,
En maakt dat een iegelijk dier
Daar woont zonder verderven
Uwen kind'ren deelt Gij Uw goed,
In 't kruis geeft Gij hun goeden moed,
Zonder troost zij niet sterven.
Gij hebt naar Uwe goedigheid,
Den reinen jonkvrouwen bereid
Een oorzaak zo 't mag blijken,
Om te zingen in 't ganse land,
Als onze vijanden met schand'
Veldvluchtig moeten wijken.

6. De koningen zeer groot geacht,
Zijn haastiglijk met al haar macht
Gevloden, zo wij weten.
Gods huisgenoten hebben stil
't Goed dezes volks naar haren wil
Gedeeld en uitgemeten,
Al is 't, dat gij (die algemeen
Gods volk zijt uit genaad' alleen)
Hier voormaals hebt geleken
Dengenen, die daar zitten hard
Tussen ketels als kolen zwart,
In onere versteken.

7. Nochtans als gij zult trekken uit
In 't veld met bazuinen geluid,
Gij werd schoner in d' ogen,
Als der duiven vleugelen klein,
Zijnde met goud en zilver rein
Versierd en overtogen.
Als onz' God door 't land henen ging,
Ende de koningen aanving
Te roeien uit haar wone;
Zo werd dat land rein, wit en klaar,
Gelijk de sneeuw is voor en naar,
Op Tsalmon den berg schone.

8. Gods berg, die is zeer wonderbaar,
Gelijk Basan den berg voorwaar
Staat hij hoog onbezweken.
Wat is 't, dat gij bergen rebel,
Met al uwe steenrotsen fel,
Gods berg zoekt te versteken?
God heeft dezen berg breed en wijd
Verkoren tot Zijn woonst altijd,
Naar Zijn goedheid geprezen;
Waar Hij eeuwig van nu voortaan
Zal wonen zonder te vergaan;
Dit zal Zijn ruste wezen.

9. Veel duizend engelen zeer schoon
Dienen den Heer voor Zijnen troon,
En zijn ook Zijn heirkrachten.
Door hen doet Hij zeer groot geweld,
Zo Hij tot Sina heeft in 't veld
Voormaals getoond met machten.
O Heer! Gij zijt gevaren op,
Brekende der vijanden kop,
Nemende die gevangen;
Gij hebt heerlijke gaven fijn,
Ons, die verstrooid hier en daar zijn,
Rijk'lijk laten ontvangen.

10. Gij hebt Uw vijanden verjaagd,
Om bij Uw volk zeer onversaagd
Te wonen vroeg en spade.
Geloofd zij God, Die ons meteen
Onderhoudt en zegent gemeen
Door Zijn kracht en genade.
God de Heer is onz' zaligheid!
Hij toont ons Zijn goedgunstigheid
Door verlossingen machtig
Het is God, Die Zijn volk vrij stelt,
En maakt dat het blijft ongekweld
Van 's doods geweld zeer krachtig.

11. Het is God, Die in stukken breekt
Den kop, ja in den grond versteekt
't Getal onzer vijanden,
Hij zal gans breken en verslaan
Dat hoofd dergenen, die voortgaan
In haar zonden en schanden.
God spreekt: Mijn uitverkoren al
Uit Basan Ik verlossen zal
(Die nu is zeer hoogmoedig);
Ik wil ze fraai ende gezond
Uit des meers allerdiepsten grond
Trekken met Mijn hand goedig.

12. Gij zult dan baden uwen voet
In al uwer vijanden bloed,
Die gij slaan zult en jagen.
Daar zal lekken een ieder hond
't Bloed uwer haters die gewond
Zullen zijn en verslagen.
Men zag daar, o mijn God en Heer!
Opbreken en voortgaan met eer,
D' ark des verbonds geprezen;
De zangers voor haar henen gaan
En de speellieden volgen aan
Met gezang uitgelezen.

13. De jonge maagden loven t' zaam
Met gezang daar des Heeren Naam,
Met haar trommelen reine,
En zeggen: O, gij Israël!
Loof den Heer met gezang en spel,
Onder u in 't gemeine.
Daar is Benjamin, die nu heeft
Grote macht, omdat Gij hem geeft
Te heersen over velen;
Juda, Zebulon, Naftalin
Met haar vorsten zijn komen in,
Vrolijk voor U te spelen.

14. Israël! God geeft u dat gij
Zijn koninkrijk aanschouwet vrij,
Hij regeert al uw werken.
Wil toch, Heer! Gij, Die ons bemint,
't Werk, dat Gij nu in ons begint,
Volvoeren en ons sterken.
Om Uwes tempels wil, o Heer!
Zullen U de koningen eer
Bewijzen met off'randen;
Dies wil met kracht overal snel
De bozen met haar wapen fel,
T' zamen brengen ter schande.

15. Wil de wrede stieren verdoen,
En jagen de volkeren koen
En haar heirkrachten dwingen.
Heer! breng de stouten tot ootmoed,
Opdat zij U vallen te voet,
En U tribuit toebringen.
De heren Egypti zeer rijk,
En ook de Moren al gelijk,
Met toegevouwen handen,
Zullen hen begeven al t' zaam
Tot U, en prijzen Uwen Naam,
En loven met verstande.

16. Prijst dien God, Die hoger gewis
Opvaart, dan zelfs de hemel is,
Die Hij gemaakt heeft reine.
Hij is 't, Die dat donderen maakt,
Waarvan de hemel beeft en kraakt,
Door Zijn sterkheid alleine.
Zijn almachtigheid toch bekent,
Zijn heerlijkheid schijnt zonder end
In 't land Israëls binnen;
Hij is 't, Die alzins blijken doet
Zijn grote kracht in overvloed,
Die niet is om verwinnen.

17. Gij zijt, o Heer! zeer wonderbaar
In al de plaatsen daar Gij klaar
Uw heerlijkheid toont krachtig;
Israëls toeverlaat Gij zijt,
En Uwes volks kracht; dies altijd
Looft men U, Heer almachtig!

1. God richt zich op, de vijand vlucht;
zijn haters voor zijn aangezicht,
als rook zijn zij verdreven.
Zij zijn als was in deze vlam,
zijn woede heeft hen, waar Hij kwam,
ten dode opgeschreven.
Maar de getrouwen zijn verblijd.
zij staan voor Hem in vrolijkheid,
zij zijn verrukt van vreugde.
Zingt God en speelt zijn naam ten prijs,
zingt Hem op een verhoogde wijs
om wat uw hart verheugde.

2. Draagt op een lied, aan Hem gewijd
die spoorslags op de wolken rijdt;
hoog is de Naam verheven!
Hij, vader van 't verweesde kind,
bij wie een vrouw bescherming vindt
in haar vereenzaamd leven.
Hij, Here in zijn heiligdom,
doet wie verlaten was, weerom
het samenzijn ervaren.
Wie was gevangen wordt bevrijd,
maar Hij verbant in eenzaamheid
al wie weerspannig waren.

3. O God, de wond'ren die Gij deedt,
toen Gij daar voor ons henen schreed!
De aarde werd bewogen.
Dit is de berg van uw verbond!
Uw stromen drenken hier de grond,
hier daalt Gij uit den hoge.
Een regen van vrijgevigheid
hebt Gij uw erfdeel toebereid,
uw erfdeel dat versmachtte.
Uw schare heeft zich daar gezet;
dit is uw woord, dit is uw wet;
Gij geeft ons nieuwe krachten.

4. God gaf zijn woord, roert nu de trom,
reidanst, gij vrouwen, roept alom,
dit is de blijde mare:
veldheren vluchten voor Hem uit,
in vrouwenhanden valt de buit
van boze legerscharen.
Deelt gij niet mee in overvloed?
Zilveren vleugels, gouden gloed,
een vlucht van witte duiven,
zij dekken als de sneeuw het veld.
De Heer staat op, Hij is een held
die legers doet verstuiven.

5. Gij godenbergen voor Gods oog,
gij machten met uw hart zo hoog,
die op dit Sion neerziet,
hier koos de Heer zich vaste voet,
hier stichtte Hij zijn huis voorgoed,
buigt u dan neer in eerbied!
Ontelbaar is de ruiterstoet
waarmee de Heer zijn intocht doet
aan 't hoofd van zijn vazallen,
Hij voert de volkeren rondom
schatplichtig naar zijn heiligdom,
gij mensen, looft Hem allen!

6. O stoet van wie het heil bevocht
en grote overwinningstocht,
o Heer, die zijt geprezen!
Gij God, die duizend - duizendmaal
aanbeden wordt in elke taal,
almachtig Opperwezen!
Zie hoe de Heer ten hemel vaart,
vurige wagen, vurig paard,
wolk die den Heer verhulde.
Gevangen de gevangenis!
Hij die ons hoogst verlangen is
ontvang de hoogste hulde.

7. God zij geprezen met ontzag.
Hij draagt ons leven dag aan dag,
zijn naam is onze vrede.
Hij is het die ons heeft gered,
die ons in ruimte heeft gezet
en leidt met vaste schreden.
Hij die het licht roept in de nacht,
Hij heeft ons heil teweeggebracht,
dat wordt ons niet ontnomen.
Hij droeg ons door de diepte heen,
de Here Here doet alleen
ons aan de dood ontkomen.

8. Hij klieft het hoofd van wie Hem haat,
de vijand die Hem wederstaat;
God heeft het woord gesproken;
Ik doe u keren naar uw huis,
Ik haal u door het water thuis,
dan zult gij zijn gewroken!
Uw feeststoet zal men zien, o Heer,
mijn Koning, in uw wederkeer,
uw tempel en uw tuinen.
Muziek zal U ter zijde gaan,
ik hoor de tamboerijnen slaan,
weerklinken de bazuinen.

9. God is de bron, de klare wel,
springader voor heel Israël,
uit Hem vloeit louter zegen.
Zijn lof ontspringt als een fontein,
zijn volk zal louter vreugde zijn,
komend van allerwege.
God, onze sterke bondgenoot,
toon ons uw macht, uw krachten groot;
Gij zult uw stad gedenken.
Vorsten van verre bieden Hem
terwille van Jeruzalem
hun eerbied, hun geschenken.

10. Sla, Heer, de horde van de Nijl,
bestraf hun macht, herstel ons heil.
Uw gunst is ons van node.
Als brute stieren gaan, o Heer,
ondieren tegen U te keer,
de volk'ren en hun goden.
Wie dorst naar zilver en naar goud
en wie het met de oorlog houdt
zult Gij ternederdwingen.
Gij die de hemelen doorkruist,
verstrooi de vijand met uw vuist,
dan zal de aarde zingen.

11. Ook zelfs het land der duisternis
zal weten wat uw luister is,
Egypte zal U eren.
Het morgenland strekt als een bruid
de handen haastig naar U uit,
ook daar zult Gij regeren.
De wereld brengt U huldeblijk,
want heel de wereld is uw Rijk,
Jeruzalem het midden;
koningen overal vandaan
komen met schatting voor U staan,
elk land zal tot U bidden.

12. Gij mogendheden, zingt een lied,
zingt Hem die koninklijk gebiedt,
hier en in alle landen.
Hij heft zijn stem, een stem van macht-
uw sterkte zij Hem toegebracht,
strekt tot Hem uit uw handen.
Zijn heerlijkheid en hoog bevel
staan wakend over Israël,
geen wankeling gedogend.
Doorluchtig is uw majesteit,
geef aan uw volk standvastigheid,
o Here God hoogmogend.


1. De Heer staat op in majesteit,
Hij doet zijn haters wijd en zijd
al sidderende vluchten.
Zij zijn verbijsterd door het licht
van 's Heren heilig aangezicht,
dat zij in doodsangst duchten.
De bozen Heer, hoe machtig ook,
verwaaien snel als flarden rook,
door storm uiteengedreven.
Uw toorn, o God, doet van omhoog,
als was versmelten voor uw oog,
al wie U durft weerstreven.

2. 't Rechtvaardig volk, in God verheugd,
verblijdt zich en het juicht van vreugd:
het heeft zijn wens verkregen.
Het treedt te voorschijn in het licht,
komt juichend voor Gods aangezicht
en dankt Hem voor zijn zegen.
Heft Gode blijde psalmen aan,
laat 's Heren volk nu tot Hem gaan,
laat al wat leeft Hem eren.
Komt, zingt en speelt, in Hem verblijd,
looft Hem, vervuld van dankbaarheid,
looft Hem, zijn naam is Here.

3. De weg moet worden toebereid
voor Hem die door de velden rijdt,
de Here, hoog geprezen,
de rechter, die verdrukkers straft,
aan weduwen haar recht verschaft,
een vader is voor wezen.
God geeft wie eenzaam is een thuis,
Hij voert gevangenen naar huis,
zijn heil wil Hij hun tonen,
maar Hij doet al wie Hem verlaat
en Hem halsstarrig wederstaat,
in dorre streken wonen.

4. Heer, toen U uittrok voor uw volk,
als gids hun voorging in een wolk,
kwam heel het land tot leven.
De heemlen dropen voor de Heer,
de God van Israël kwam neer,
de Sinaï ging beven.
Daar heeft uw eigen volk gewoond,
U hebt dat volk uw gunst betoond,
U deed het niet versmachten.
Want was uw erfdeel uitgeput,
het werd door U gelaafd, beschut,
U gaf het nieuwe krachten.

5. Geweldig klonk des Heren woord,
een grote schare droeg het voort:
de vijand is verslagen.
De vorsten vluchtten voor Hem uit,
de vrouwen deelden rijke buit:
God heeft zijn hulp doen dagen.
Zit u nog bij de kudde neer?
De vrede schittert als weleer,
als vleugelpronk van duiven.
De sneeuw bedekte Salmons top,
toen U de koningen, o God,
verschrikt uiteen deed stuiven.

6. O Basans bergen, hemelhoog,
uw toppen moeten ieders oog
wel door hun trotsheid treffen.
Waarom ziet u afgunstig neer
op Sions berg, die Zich de Heer
tot woonplaats wil verheffen?
God zelf heeft deze berg begeerd,
Hij wil daar eeuwig zijn geëerd
als sterke vorst en koning.
Toen God zijn volk had uitgeleid,
koos Hij voor Zich in eeuwigheid
de Sion tot zijn woning.

7. God zendt zijn machtig leger neer,
tienduizend wagens, duizend keer,
omringd door englenscharen.
Van Sinaï is God, de Heer,
als overwinnaar, groot in eer,
naar Sion opgevaren.
U steeg omhoog naar 't heiligdom,
bracht krijgsgevangnen van alom
in uw triomftocht mede.
U nam hun aller schatting aan
en bent uw woning ingegaan,
de tempel van uw vrede.

8. Geloofd zij God met diep ontzag,
Hij overlaadt ons dag aan dag
met al zijn gunstbewijzen.
Die God is onze zaligheid,
wie zou die hoogste Majesteit
dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil:
Hij schenkt uit goedheid, zonder peil,
ons eeuwig zalig leven.
Hij kan en wil en zal in nood,
zelfs bij het naadren van de dood,
volkomen uitkomst geven.

9. De Heer verdelgt wie Hem weerstaat,
Hij klieft het hoofd van wie Hem haat
en tegen Hem blijft strijden.
De Heer sprak: Ik breng Sion weer,
het keert terug, dit is mijn eer,
Ik zal mijn volk bevrijden.
Ik neem dit volk uit Basan mee,
zelfs uit de diepten van de zee
zal Ik mijn volk verheffen.
Zij zullen met hun voeten staan
in 't bloed van wie Ik zal verslaan
en met mijn wraak zal treffen.

10. Zij zien, o God, uw stoet vol vreugd,
men zingt en meisjes slaan verheugd
voor U de tamboerijnen.
Zij juichen allen: Kom en zing.
Loof God in uw vergadering,
de levensbron der zijnen.
Daar komt de stam van Benjamin,
als jongste van het groot gezin,
hij gaat aan 't hoofd der scharen;
dan Juda's stam, die aanzien won,
ginds Naftali en Zebulon,
met zang en spel van snaren.

11. O Israel, u dankt uw macht
alleen aan God, die u gedacht;
blijf Hem dan ook gedenken.
Heer, toon uw kracht, houd ons in stand,
dan brengen U van elke kant
de koningen geschenken.
Zij stromen samen van alom,
want, Here, naar uw heiligdom
gaat uit hun sterk verlangen.
Ter wille van uw tempel, Heer,
brengt U Jeruzalem tot eer,
daar zult U lof ontvangen.

12. Bedreig 't gedierte in het riet,
de stierenmacht, die niets ontziet,
de heersers met hun benden.
Dit volk dat slechts uit eigenbaat,
vol roofzucht in de oorlog gaat,
brengt over ons ellende.
Verstrooi elk volk, belust op strijd,
dwing het tot onderworpenheid
door ramp en nederlagen,
totdat de oude dwingeland,
Egypte, met het Morenland,
aan U om vrede vragen.

13. O koninkrijken, zingt Gods lof.
Eert Hem, die in het hemelhof
de wereld blijft besturen.
Hoort, daar weerklinkt met macht zijn stem.
Geeft Gode sterkte, buigt voor Hem,
Gods rijk zal eeuwig duren.
Geducht is God, want Hij regeert,
Hij wordt door Israël geëerd,
niets gaat zijn roem te boven.
Van deze God komt alle macht,
zijn volk verleent Hij moed en kracht.
Laat elk zijn grootheid loven.

Bijbelteksten

Het uitgangspunt van De Nieuwe Psalmberijming is de Hebreeuwse grondtekst, niet een specifieke vertaling.

Ter referentie vindt u hieronder de links naar de tekst van de psalm in diverse Nederlandse vertalingen.